ECLI:NL:CRVB:2020:3046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA na wijziging van haar gezondheidssituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en later de Wet WIA. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheid na meerdere miskramen. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering beëindigd. Appellante was van mening dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De beroepsgrond van appellante dat het Uwv in strijd met het verbod van reformatio in peius had gehandeld, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.