ECLI:NL:CRVB:2020:3046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
19/3460 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA na wijziging van haar gezondheidssituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en later de Wet WIA. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheid na meerdere miskramen. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering beëindigd. Appellante was van mening dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De beroepsgrond van appellante dat het Uwv in strijd met het verbod van reformatio in peius had gehandeld, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.

Uitspraak

19 3460 WIA

Datum uitspraak: 2 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2019, 19/23 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Sanli, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op
21 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hanli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 40,09 uur per week. Vanaf 1 augustus 2012 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 24 januari 2013 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheidsklachten na meerdere miskramen, waarna zij vanaf 25 april 2013 in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 22 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij, na bezwaar, per 22 januari 2015 vastgesteld op 53,34%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 29 juni 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 29 juni 2015 vastgesteld op 53,45%.
1.2.
Appellante heeft met een wijzigingsformulier van 7 september 2017 gemeld dat haar gezondheidssituatie vanaf 29 juli 2017 is verslechterd in verband met psychische klachten als gevolg van opnieuw een miskraam. Naar aanleiding van deze melding is appellante gezien op het spreekuur van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 10,89%. Bij besluit van 25 mei 2018 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 26 juli 2018 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 30 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 februari 2019 beëindigd. Het Uwv heeft aan deze nieuwe beëindigingsdatum ten grondslag gelegd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe functie heeft bijgeduid. Daarom is een nieuwe uitlooptermijn in acht genomen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 29 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 29 november 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2018 voldoende gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking, omdat voor de door appellante geclaimde vermoeidheidsklachten geen medische oorzaak is gevonden en omdat zowel met de fysieke als mentale klachten van appellante in de FML ruimschoots rekening is gehouden. In beroep heeft appellante geen nieuwe medische stukken overgelegd. Dat bij een eerdere beoordeling meer beperkingen zijn aangenomen dan in de huidige FML, terwijl appellante stelt nu meer psychische klachten te ervaren, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover opgemerkt dat in het verleden voor appellante op mentaal vlak en in uren meer beperkingen zijn aangenomen dan waarvoor op dat moment een medische onderbouwing aanwezig was. Bij de melding van een verslechterde gezondheidssituatie in september 2017 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een toegenomen medische pathologie, een andere of toegenomen behandeling of een andere diagnostiek. Met deze uitleg heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de beperkingen op het psychisch vlak in de huidige FML niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek en dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. Bij appellante is na de laatste miskraam sprake van een toename van psychische klachten. In de FML van 2018 zijn meer beperkingen aangenomen dan in de FML van 2015 en dus kan van een afname van de mate van arbeidsongeschiktheid geen sprake zijn. Vanwege de vermoeidheidsklachten van appellante als gevolg van haar psychische klachten, een vergroot hart en een traagwerkende schildklier had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Eerder is wel een urenbeperking aangenomen en die is nog steeds actueel. Ook de geduide functies zijn vanwege haar beperkingen niet passend en geschikt. Verder heeft appellante aangevoerd dat het betreden besluit in strijd is met het verbod van reformatio in peius en het rechtszekerheidsbeginsel. Zij mocht erop vertrouwen dat de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid zou worden gehandhaafd en dat enkel zou worden beoordeeld of sprake is van een verslechtering van haar gezondheidstoestand.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft in hoger beroep een aanvullend rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2019 ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 februari 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellante per die datum heeft beëindigd.
4.3.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek worden onderschreven. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2018 blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten en met alle medische informatie uit de behandelend sector, waaronder informatie van de huisarts, een GZ‑psycholoog, een neuroloog en een cardioloog, rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen aanleiding gezien om nadere informatie op te vragen. Van een behandeling voor de psychische klachten was op de datum in geding geen sprake. Ook van een behandeling voor neurologische of hartklachten was geen sprake. Evenmin is gebleken van andere medicatie dan de medicatie voor de schildklierproblematiek.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat wordt onderschreven. In de FML is voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellante, haar hartklachten en haar klachten als gevolg van hypothyreoïdie. Appellante heeft de gestelde toename van haar klachten op de datum in geding niet onderbouwd. De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie over hypothyreoïdie is algemeen van aard en ziet niet op haar situatie. De informatie van internist-infectioloog dr. H.S.M. Ammerlaan, waaruit blijkt dat de schildkliermedicatie van appellante is verhoogd, ziet op een consult van 13 augustus 2020, dus ruim na de datum in geding.
4.5.
Voor het standpunt van appellante dat in de FML van 2 mei 2018 meer beperkingen zijn aangenomen dan destijds in de FML van 2015 en dat daarom van een afname van de mate van arbeidsongeschiktheid geen sprake kan zijn, bestaat geen grond. In de FML van 2 mei 2018 zijn ten opzichte van de FML van 20 november 2015 weliswaar extra beperkingen aangenomen in de rubrieken sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen, maar de urenbeperking van 6 uur per dag, 30 uur per week is in de FML van 2 mei 2018 komen te vervallen. Dit is van invloed geweest op de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2018 toereikend gemotiveerd waarom geen medische indicatie bestaat voor het aannemen van een urenbeperking in verband met de gestelde vermoeidheidsklachten van appellante. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd dat zij als gevolg van haar vermoeidheidsklachten regelmatig moet rusten.
4.6.
De beroepsgrond van appellante dat het Uwv in strijd met het verbod van reformatio in peius en het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door de bestaande WIA-uitkering als gevolg van haar verzoek om wijziging vanwege toegenomen klachten lager vast te stellen slaagt niet. Het verbod van reformatio in peius is in deze zaak niet van toepassing, omdat geen sprake is van een verslechtering van de positie van appellante na bezwaar. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich niet tegen een intrekking of herziening van de uitkering per een toekomende datum na een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een melding van toegenomen klachten. Het Uwv is altijd bevoegd een herbeoordeling te verrichten (zie de uitspraak van de Raad van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4301). In dit geval is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante per een toekomstige datum ingetrokken op de grond dat zij niet langer arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarbij met inachtneming van artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA een uitlooptermijn van twee maanden in acht genomen. Deze uitlooptermijn is na bezwaar nog verlengd tot 1 februari 2019 vanwege het bijduiden van een functie in bezwaar.
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht, uitgaande van de juistheid van de FML van 2 mei 2018, voor appellante geschikt zijn. In een rapport van 18 november 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader inzichtelijk en gemotiveerd toegelicht waarom de functies van medior soldering operator, medewerker post en inpakker/ster koekjes geschikt zijn voor appellante. De Raad kan deze toelichting volgen. Van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante is niet gebleken.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel