ECLI:NL:CRVB:2020:3045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en de gronden van het hoger beroep waren in wezen een herhaling van wat eerder was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de medische klachten van appellante en deze adequaat hadden meegewogen in hun beoordeling. Appellante had geen nieuwe medische stukken ingediend die twijfel zouden kunnen zaaien aan de eerdere beoordeling. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd eveneens afgewezen.