Uitspraak
19 2094 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd. Appellante, die eerder als doktersassistente werkte, heeft zich ziek gemeld na een hersenbloeding in 2016. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,38% en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar vermoeidheidsklachten. De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct is vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad bevestigt dat appellante in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen, en dat de arbeidsdeskundigen dit voldoende hebben gemotiveerd.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 december 2020.