ECLI:NL:CRVB:2020:3040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant, die zich op 8 februari 2016 ziek meldde met lichamelijke en later psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2018 niet meer recht had op een WIA-uitkering, na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij de verzekeringsartsen de medische informatie van onder andere de psychiater en fysiotherapeut hebben betrokken. Appellant voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen, met name zijn psychische klachten en knieklachten. De Raad concludeert echter dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant. De argumenten van appellant in hoger beroep zijn in wezen herhalingen van eerdere gronden en zijn niet onderbouwd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.