ECLI:NL:CRVB:2020:3023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
19/454 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten kinderopvang met betrekking tot kinderopvangtoeslag en voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang. De appellante, die samen met haar gemachtigde mr. E.J. Joosten via videobellen aanwezig was, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er een voorliggende voorziening, namelijk de kinderopvangtoeslag, beschikbaar was die als passend en toereikend werd beschouwd. De Centrale Raad oordeelde dat de kinderopvangtoeslag in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt, tenzij de aanvrager niet in aanmerking komt voor deze toeslag.

De appellante voerde aan dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag omdat haar echtgenoot in Marokko woont, en dat dit haar situatie uniek maakte. De Raad oordeelde echter dat de wetgever bewust had gekozen om de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag zo te formuleren dat alleen ouders met een partner die in Nederland of een andere lidstaat woont, aanspraak kunnen maken op deze toeslag. Hierdoor werden de kosten van kinderopvang in het geval van appellante als niet noodzakelijk geacht, wat betekende dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) aan bijstandverlening in de weg stond.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder de aanvraag om bijstand had afgewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat de kinderopvangtoeslag als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd, en dat de appellante niet in aanmerking kwam voor deze toeslag.

Uitspraak

19.454 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2018, 17/4629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 24 november 2020
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: J.B. Beerens
Appellante is samen met haar gemachtigde mr. E.J. Joosten, advocaat, verschenen via videobellen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Chahid via videobellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang. Het college heeft die aanvraag onder andere afgewezen omdat sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW) wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Als de vergoeding van een bepaalde kostensoort in het algemeen of in een specifieke situatie in de voorliggende voorziening niet noodzakelijk is geacht, moet de bijstandverlenende instantie volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263) voor de toepassing van de PW daarbij aansluiten.
De kinderopvangtoeslag moet in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt indien een betrokkene een aanvraag indient om bijzondere bijstand in de kosten van kinderopvang.
Appellante heeft aangevoerd dat de kinderopvangtoeslag niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden gezien omdat vaststaat dat deze voorziening voor haar niet open stond, gelet op haar in Marokko wonende echtgenoot.
Op grond van paragraaf 2, artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang heeft een ouder met een partner slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont. Dat appellante in haar situatie niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, omdat haar echtgenoot in Marokko woont, is gelet op dit artikel het gevolg van een bewuste keuze van de wetgever. Dit betekent dat de kosten van kinderopvang in het geval van appellante als niet noodzakelijk moeten worden geacht.
Omdat artikel 15 van de PW aan bijstandverlening in de weg staat, behoeven de andere in hoger beroep aangevoerde gronden, die zien op toepassing van artikel 35 van de PW en artikel 49 van de PW, geen bespreking.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) P.W. van Straalen