ECLI:NL:CRVB:2020:3023
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten kinderopvang met betrekking tot kinderopvangtoeslag en voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang. De appellante, die samen met haar gemachtigde mr. E.J. Joosten via videobellen aanwezig was, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er een voorliggende voorziening, namelijk de kinderopvangtoeslag, beschikbaar was die als passend en toereikend werd beschouwd. De Centrale Raad oordeelde dat de kinderopvangtoeslag in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt, tenzij de aanvrager niet in aanmerking komt voor deze toeslag.
De appellante voerde aan dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag omdat haar echtgenoot in Marokko woont, en dat dit haar situatie uniek maakte. De Raad oordeelde echter dat de wetgever bewust had gekozen om de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag zo te formuleren dat alleen ouders met een partner die in Nederland of een andere lidstaat woont, aanspraak kunnen maken op deze toeslag. Hierdoor werden de kosten van kinderopvang in het geval van appellante als niet noodzakelijk geacht, wat betekende dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) aan bijstandverlening in de weg stond.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder de aanvraag om bijstand had afgewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat de kinderopvangtoeslag als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd, en dat de appellante niet in aanmerking kwam voor deze toeslag.