In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van een appellant wiens bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam met 100% was verlaagd op 20 november 2012. Het college heeft echter op 2 augustus 2018 besloten om de bijstand over de maand december 2012 alsnog uit te keren, wat leidde tot het verzoek van de appellant om schadevergoeding. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het besluit van 20 november 2012 niet onrechtmatig was en het college de bijstand uit coulance had uitbetaald.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. Volgens artikel 4:102, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat er een verplichting tot het vergoeden van wettelijke rente indien een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht wordt gewijzigd of ingetrokken. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van onjuiste of onvolledige gegevens van de appellant die het college had kunnen weerhouden van het uitbetalen van de bijstand. Hierdoor slaagde het hoger beroep en werd de aangevallen uitspraak vernietigd.
De Raad bepaalde dat het college de wettelijke rente over de nabetaling aan de appellant diende te vergoeden, met ingang van 1 januari 2013. De berekening van de wettelijke rente moest gebaseerd zijn op het brutobedrag van de betrokken termijn, met een jaarlijkse verhoging van het rente bedrag. De Raad besloot af te zien van de bestuurlijke lus, aangezien het enkel om een financiële uitwerking ging. Tevens werd het college veroordeeld om het griffierecht van € 175,- aan de appellant te vergoeden.