ECLI:NL:CRVB:2020:3009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 18 februari 2011 ziek meldde. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij met ingang van 3 mei 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn medische situatie, waaronder agorafobie, niet was verbeterd en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische oordelen van de verzekeringsartsen en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen, aangezien de medische oordelen voldoende waren onderbouwd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 november 2020.