ECLI:NL:CRVB:2020:3

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2020
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
18/1255 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 2 juni 2014 ziek gemeld met klachten aan zijn rechterbeen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had ingeschat.

Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden van beroep herhaald en betoogd dat zijn beperkingen door het Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) aan de linkerhand zijn onderschat. Hij stelde dat zijn klachten na een operatie weer waren opgetreden. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellant per 27 maart 2017 geschikt was voor de functie van wikkelaar, een van de functies die eerder in het kader van de WIA-beoordeling was geselecteerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn gepresenteerd die de stelling van appellant onderbouwen dat zijn beperkingen zijn toegenomen. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank bevestigt, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1255 ZW

Datum uitspraak: 2 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 februari 2018, 17/1799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn ter zitting niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week. Hij heeft
zich op 2 juni 2014 voor dit werk ziek gemeld met klachten aan zijn rechterbeen.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een
uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat hij per 30 mei 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant is op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2016 in staat geacht de functies wikkelaar, magazijnmedewerker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie te verrichten. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 26 april 2016.
1.3.
Appellant heeft zich op 20 februari 2017 ziek gemeld met toegenomen rug-, been- en handklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft op 24 maart 2017 het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 27 maart 2017 geschikt geacht voor ten minste één van de eerder geselecteerde WIA-functies, namelijk de functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2017 vastgesteld dat appellant per 27 maart 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 mei 2017 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat appellant ten gevolge van Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) verdergaand beperkt moet worden geacht dan tijdens de WIA-beoordeling is vastgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd, omdat hij op 27 maart 2017 geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat zijn beperkingen ten gevolge van CTS aan de linkerhand zijn onderschat. Sinds de WIA‑beoordeling zijn de klachten van CTS weer gaan opspelen, nadat deze door een operatie rond de WIA-beoordeling waren verholpen. Omstreeks 7 december 2017 is hij opnieuw geopereerd. Wegens de beperkingen aan de linkerhand was appellant niet in staat tot het vervullen van ten minste één van de WIA-functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.1
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie dat appellant per 27 maart 2017 onverminderd belastbaar is conform de FML van 1 april 2016. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.2.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens naar voren gebracht waarmee hij zijn stelling dat de medische beperkingen zijn toegenomen heeft onderbouwd.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij met ingang van 27 maart 2017 in staat moet zijn één van de eerder in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies, te weten die van wikkelaar, te verrichten.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2020.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E.D. de Jong