Uitspraak
19.4248 WIA
20 augustus 2019, 18/8200 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving sinds 2006 een uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had de uitkering per 26 augustus 2018 beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en betwistte zij de medische onderbouwing van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in haar rapporten geconcludeerd dat de informatie van de psychologen van GGZ Rivierduinen en Parnassia niet leidde tot een ander medisch oordeel. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden veranderen. De Raad bevestigde dat appellante in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen schending van het beginsel van equality of arms vastgesteld, en de door appellante ingediende informatie leidde niet tot twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met H.S. Huisman als griffier.