ECLI:NL:CRVB:2020:2987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschil over medische oordelen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 12 december 2016 ziek meldde met psychische en vermoeidheidsklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar werd later overgezet naar de ZW. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 12 januari 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn erkend.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste conclusies hadden getrokken. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De Raad heeft de argumenten van appellante herhaaldelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van de rechtbank en de verzekeringsartsen standhouden. De Raad bevestigde dat de ZW-uitkering terecht is beëindigd, omdat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.