In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds 2009 ziek is door lichamelijke en psychische klachten, had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 29 september 2017, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had en dat haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2017 waren onderschat.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er op de datum in geding geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, waarbij werd benadrukt dat de FML diverse beperkingen in de mentale en fysieke belastbaarheid vaststelde. Het enkele feit dat eerdere beoordelingen door het Uwv afweken, was geen reden om aan de juistheid van de huidige beoordeling te twijfelen. De Raad concludeerde dat de rapporten van de bedrijfsarts Wijers, die de ernst van de psychische problematiek van appellante onderbouwden, niet voldoende steun vonden in de medische informatie in het dossier.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen, omdat de noodzakelijke twijfel ontbrak. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.