In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A. van der Kleij, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die op 19 april 2018 was gedaan. De rechtbank had de beroepen tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hattem gegrond verklaard en deze besluiten gedeeltelijk vernietigd. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift echter buiten de beroepstermijn was ontvangen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, ondanks het betoog van appellante dat de termijnoverschrijding te maken had met een hersteluitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante op de hoogte was van de discrepantie tussen de overwegingen en het dictum van de aangevallen uitspraak, maar desondanks had besloten om geen tijdig hoger beroep in te stellen. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.