ECLI:NL:CRVB:2020:2955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
18/3023 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving sinds 1 september 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van signalen van het inlichtingenbureau heeft de gemeente Haarlemmermeer onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante inkomsten had ontvangen van Delta Lloyd en een uitzendbureau, welke zij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop besloten de bijstand van appellante te herzien en een bedrag van € 10.722,39 terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder gegevens over haar inkomsten had verstrekt en dat de terugvordering verplicht is, tenzij er sprake is van onaanvaardbare gevolgen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.3023 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 april 2018, 17/4190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
Datum uitspraak: 17 november 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.R.S. Ramhit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Namens appellante is verschenen mr. Ramhit. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Tijl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving met ingang van 1 september 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een IB-signaal van het inlichtingenbureau in augustus 2015 heeft een medewerker, X, van de gemeente Haarlemmermeer een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In het rapport van X van 20 januari 2016 staat hierover onder meer het volgende. Het signaal bleek geen betrekking te hebben op inkomsten uit arbeid, maar op een erfenis na overlijden van de echtgenoot van appellante. Appellante zou een erfenis ontvangen uit het stamrecht van haar overleden echtgenoot, maar heeft wegens enorme schulden de erfenis beneficiair aanvaard. Vervolgens is in het rapport vermeld:
“Klant levert een pak papier in met daarin de kopieën van de procedures bij de rechtbanken en alle schuldeisers. Klant heeft met de dienst herhaaldelijk contact gehad om aan te tonen dat ze geen inkomsten heeft ontvangen. Klant heeft dit thans aangetoond met de stukken die ze heeft ingeleverd.”
1.3.
Naar aanleiding van een tweede IB-signaal in januari 2016, waaruit naar voren kwam dat appellante periodiek betalingen ontving van Delta Lloyd en werkzaam was geweest voor [uitzendbureau] , heeft een andere medewerker, Y, van de gemeente Haarlemmermeer opnieuw een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft Y op 19 juli 2016 een gesprek gevoerd met appellante en heeft het college bij brieven van 5 juli 2016 en 7 november 2016 bij appellante gegevens opgevraagd over de betalingen van Delta Lloyd en de inkomsten vanuit [uitzendbureau] . De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 december 2016.
1.4.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 28 december 2016 de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2016 te herzien en de over deze periode daardoor teveel gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.722,39 van appellante terug te vorderen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar van Delta Lloyd en [uitzendbureau] verkregen inkomsten.
1.5.1.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar is aan de orde gekomen dat niet duidelijk was of appellante al in het kader van het onderzoek in januari 2016 gegevens over de inkomsten van Delta Lloyd en [uitzendbureau] had verstrekt. In verband hiermee heeft de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriftencommissie (bezwaarschriftencommissie) het college geadviseerd om het bezwaar tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit gegrond te verklaren. De bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies van 22 mei 2017 in dit verband onder meer gewezen op het volgende. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij de hiervoor bedoelde inkomstengegevens al tijdens het eerdere onderzoek had ingeleverd en het college op basis daarvan de bijstand heeft voortgezet. Het college heeft geen dossierstukken overgelegd van dat eerdere onderzoek, zodat onduidelijk is of het college bij de voorbereiding van het besluit van 28 december 2016 wel alle relevante feiten en omstandigheden heeft onderzocht.
1.5.2.
Naar aanleiding van de hoorzitting en het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft een derde medewerker, Z, van de gemeente Haarlemmermeer een dossieronderzoek gedaan om na te gaan of appellante al in het kader van het door X uitgevoerde onderzoek gegevens over de inkomsten had verstrekt. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 juni 2017. In dit rapport staat onder meer het volgende. Bij de bewijsstukken die appellante in het kader van het onderzoek eind 2015 / begin 2016 had verstrekt zijn geen gegevens over Delta Lloyd en/of [uitzendbureau] aangetroffen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat gegevens over de maandelijkse inkomsten zijn ingeleverd bij het onderzoek in januari 2016.
1.6.
Bij besluit van 9 augustus 2017 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 december 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het college bij de totstandkoming van de besluitvorming onzorgvuldig heeft gehandeld. Wat appellante in dat kader heeft betoogd, komt erop neer dat zij tijdens het eerste rechtmatigheidsonderzoek al voldoende gegevens over haar inkomsten had verstrekt, zodat zij erop mocht vertrouwen dat haar bijstandsuitkering niet zou worden gekort. Dat het college na de hoorzitting nader dossieronderzoek heeft laten verrichten, doet volgens appellante niet af aan het onzorgvuldig handelen van het college.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al omdat de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat appellante al tijdens het eerste rechtmatigheidsonderzoek gegevens had verstrekt over haar inkomsten van Delta Lloyd en/of [uitzendbureau] . Het onder 1.5.2 bedoelde onderzoek heeft niet uitgewezen dat appellante dergelijke gegevens had verstrekt tijdens dat onderzoek. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan op verzoek van het college in het kader van het tweede rechtmatigheidsonderzoek gegevens over haar inkomsten heeft verstrekt.
4.3.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Appellante wijst er in dit verband op dat zij van meet af aan heeft meegewerkt aan de informatieverzoeken van de gemeente en op verzoek van de gemeente alle gevraagde informatie meerdere keren heeft verstrekt en dat het college op de hoogte was van haar financiële situatie.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Dat appellante op verzoek van het college informatie heeft verstrekt over haar inkomsten van Delta Lloyd en [uitzendbureau] , doet er niet aan af dat zij van de ontvangst van deze inkomsten niet onverwijld en uit eigen beweging melding heeft gemaakt bij het college. Hiermee is gegeven dat appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.5.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het college om de volgende redenen van terugvordering had moeten afzien. De echtgenoot van appellante heeft enkele jaren geleden suïcide gepleegd. Appellante is nooit over deze traumatische gebeurtenis heen gekomen, waardoor werken ook niet lukt. Zij heeft nooit over de gelden van Delta Lloyd of [uitzendbureau] beschikt. Pas in een laat stadium heeft het college duidelijk gemaakt welke stukken ontbreken, terwijl er ook van alles schort aan het nadere onderzoek dat het college achteraf heeft laten verrichten.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Het gaat hier om een verplichte terugvordering. Daarvan kan alleen worden afgezien als sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW. Dringende redenen als bedoeld in die bepaling doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Appellante is daar niet in geslaagd, alleen al omdat wat zij naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar beroepsgrond dat van terugvordering moet worden afgezien geen gevolgen van de terugvordering zijn.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) W.E.M. Maas