ECLI:NL:CRVB:2020:2952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die eerder een WIA-uitkering ontving, betwistte de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beperkingen die door de verzekeringsartsen waren vastgesteld. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts konden ondermijnen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant medisch gezien in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Appellant voerde aan dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en het gebruik van speciale lenzen. De Raad onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de geschiktheid van de functies voldoende was gemotiveerd. De Raad stelde vast dat het bestreden besluit niet voldeed aan de motiveringseisen van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat deze schending niet had geleid tot benadeling van appellant. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.575,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 172,- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier.