ECLI:NL:CRVB:2020:2951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
19/68 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar bezwaar tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 november 2020 uitspraak gedaan. Appellante, die zich ziek had gemeld met rugklachten, betwistte de medische beoordeling van het Uwv en stelde dat zij ADL-afhankelijk is. De rechtbank had echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat appellante ADL-afhankelijk is. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante belastbaar was, en de rechtbank volgde het standpunt van de verzekeringsarts dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19 68 WIA

Datum uitspraak: 25 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2018, 18/2305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akça-Altun. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker interieuronderhoud voor 19 uur per week. Op 11 april 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met uitstralende rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 21,09%. Bij besluit van 25 september 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 29 augustus 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 april 2018 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 26750) laten vervallen, omdat daarin te intensief moet worden samengewerkt en heeft een nieuwe functie daarvoor in de plaats gesteld. Op basis van de functies productiemedewerker industrie (SBC‑code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en administratief medewerker (SBC-code 315133) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage onveranderd vastgesteld op 21,09%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat in de FML van 16 augustus 2017 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Appellante heeft haar standpunt dat zij verdergaand beperkt is en dat zij ADL-afhankelijk is niet onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens of een verklaring van een medisch deskundige. De rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige, omdat geen twijfel bestaat over de medische beoordeling. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante beschikt over het in de voorgehouden functies vereiste opleidingsniveau. Aan de omstandigheid dat het functieniveau in de functie van administratief medewerker (SBC-Code 315133) is vastgesteld op drie komt volgens de rechtbank geen betekenis toe.
3.1.
Appellante herhaalt in hoger beroep dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist is. Appellante stelt dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, dat zij
ADL-afhankelijk is en dat een urenbeperking aan de orde is. Zij verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellante voert verder aan dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar zijn en dat zij niet voldoet aan het vereiste functieniveau.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en met juistheid heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts was op de hoogte van de rugklachten en de psychische klachten en heeft de aanwezige stukken van de huisarts, de psychiater en orthopedisch chirurg betrokken bij zijn medisch onderzoek. Voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante bestaat geen aanleiding.
4.4.
Dat appellante ADL-afhankelijk is, vindt geen steun in de voorhanden medische gegevens. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan de stelling van appellante geen verklaring van een medicus ten grondslag ligt en heeft terecht het standpunt van de verzekeringsarts in het rapport van 22 februari 2018 gevolgd dat niet gebleken is dat appellante voor haar ADL afhankelijk is van anderen. De omstandigheid dat aan appellante een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is toegekend maakt de beoordeling niet anders. Voor de Wmo geldt een ander beoordelingskader dan voor het vaststellen van beperkingen in het kader van de Wet WIA. Voorts is een urenbeperking pas aan de orde, als met het vaststellen van andere beperkingen niet voldoende recht wordt gedaan aan de mogelijkheden en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom appellante niet op energetische of preventieve gronden in aanmerking komt voor een urenbeperking. In de medische gegevens en het aangevoerde wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen. Daarom is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.6.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante voldoet aan het opleidingsvereiste van de functies, niveau 2. De omstandigheid dat de functie van administratief medewerker (SBC-Code 315133) een functieniveau 3 heeft, brengt niet met zich dat deze functie om die reden niet passend is voor appellante. Na inwerkingtreding van de Wet Terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen per 1 augustus 1993 speelt het functieniveau geen rol meer bij beantwoording van de vraag of een functie berekend is op de krachten en bekwaamheden van appellante. In hetgeen is aangevoerd zijn geen aanknopingspunten dat het opleidingsniveau van appellante ontoereikend zou zijn voor de voor haar geselecteerde functies.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters