ECLI:NL:CRVB:2020:2950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
18/1966 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens geen procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de erven van een betrokkene die in hoger beroep zijn gegaan tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, dat de huishoudelijke hulp voor de echtgenote van de betrokkene had beëindigd na haar overlijden. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de erven hebben zich hiertegen in hoger beroep gekeerd.

De Raad heeft vastgesteld dat de echtgenote van de betrokkene op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke hulp had ontvangen, maar dat deze hulp niet kon worden voortgezet na haar overlijden. De Raad heeft overwogen dat de erven geen procesbelang hebben bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat zij feitelijk niets kunnen veranderen aan het besluit tot beëindiging van de huishoudelijke hulp. De appellanten hebben erkend dat hun hoger beroep geen materieel belang heeft en dat zij geen procesbelang kunnen ontlenen aan de aangevoerde argumenten.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, met R. van Doorn als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.1966 WMO15

Datum uitspraak: 25 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 februari 2018, 15/1856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is [in] 2019 overleden. [naam dochter] ( [naam dochter] ), dochter van betrokkene, heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Namens appellanten is Van der Meulen verschenen. Het dagelijks bestuur is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Laatstelijk bij besluit van 20 juli 2012 is aan de echtgenote van betrokkene op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning huishoudelijke hulp in natura toegekend voor drie uur per week, voor de periode van 9 juli 2012 tot en met 13 november 2016. Deze voorziening is na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) op 1 januari 2015 voortgezet op grond van deze wet.
1.2.
De echtgenote van betrokkene is [in] 2015 overleden.
1.3.
Bij besluit van 14 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de huishoudelijke hulp beëindigd met ingang van de dag na het overlijden van de echtgenote. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de voorziening is verstrekt aan de echtgenote van betrokkene. Vanwege het individuele karakter van de voorziening kan deze na haar overlijden niet worden voortgezet op naam van betrokkene. Wel mag de zorgaanbieder de huishoudelijke hulp nog gedurende vier weken na de overlijdensdatum blijven leveren om de achterblijvende partner in de gelegenheid te stellen zelf een beroep te doen op ondersteuning op grond van de Wmo 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat een voorziening als hier aan de orde een individueel karakter heeft. Na het overlijden van de echtgenote van betrokkene mocht het dagelijks bestuur de aan haar verstrekte huishoudelijke hulp beëindigen. Voor zover betrokkene de mening is toegedaan dat de verstrekte voorziening ten onrechte alleen op naam van zijn echtgenote stond, had hij hiertegen kunnen opkomen bij het besluit tot verstrekking van de voorziening. Verder stond het betrokkene vrij om na het overlijden van zijn echtgenote zelf een aanvraag te doen om huishoudelijke hulp.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben – kort samengevat – aangevoerd dat betrokkene niet in staat is om huishoudelijke taken te verrichten. Het dagelijks bestuur heeft de situatie in het gezin en de beperkingen van betrokkene onvoldoende onderzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Appellanten hebben ter zitting erkend dat zij met het hoger beroep feitelijk gezien niets kunnen veranderen aan of bereiken met betrekking tot het besluit tot beëindiging van de aan de echtgenote van betrokkene verstrekte huishoudelijke hulp. Daarnaast hebben zij desgevraagd geen materieel belang aangegeven waarin door middel van een uitspraak kan worden voorzien. Dit betekent dat appellanten geen procesbelang hebben bij beoordeling van de aangevallen uitspraak. Aan wat appellanten hebben aangevoerd over de werkwijze van het dagelijks bestuur en over een aanvraag van [naam dochter] om ondersteuning op grond van de Wmo 2015, kan in deze procedure geen procesbelang worden ontleend.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellanten wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn