ECLI:NL:CRVB:2020:2934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
19/3529 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 80% of meer was vastgesteld. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, werd haar arbeidsongeschiktheid echter vastgesteld op 47,83%. Dit leidde tot een geschil over de juistheid van deze beoordeling.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat alle klachten van appellante waren meegewogen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon ondermijnen. De Raad oordeelde dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, medisch passend waren.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19.3529 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2019, 18/4283 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 november 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 3 november 2012 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer.
1.2.
Met ingang van 17 februari 2013 is appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer.
1.3.
Op verzoek van appellante heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Appellante heeft het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 47,83%.
1.4.
Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 26 januari 2018 meer arbeidsgeschikt geacht. De WGA-loonaanvullingsuitkering wijzigt niet. De verdiencapaciteit is vastgesteld op € 972,97 per maand.
1.5.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 februari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat zij, nu appellante geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken met medische gegevens ter kennisname aan de werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen ruimschoots tegemoet komen aan de door appellante geclaimde klachten en maar beperkte objectieve afwijkingen. In een aanvullend rapport van 7 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn om verdergaande beperkingen vast te stellen. Appellante heeft hier geen (nieuwe) medische informatie tegenover gesteld. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten. De psychische en fysieke belastbaarheid van appellante is door het Uwv overschat en ten onrechte is er geen duurbeperking aangenomen. Verzocht is om vernietiging van de aangevallen uitspraak met veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente en (proces)kosten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht met ingang van 26 januari 2018 heeft vastgesteld op 47,83%.
4.3.
Wat appellante heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2018, 29 augustus 2018 en 7 februari 2019 komt naar voren dat er een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarin kenbaar op alle klachten van appellante is ingegaan en de informatie van de huisarts is meegewogen. Het door appellante in hoger beroep ingediende huisartsenjournaal heeft geen betrekking op de datum in geding. Ook de omstandigheid dat aan appellante een regiotaxipas is toegekend kan niet leiden tot succesvol hoger beroep, reeds omdat een onderliggend medisch onderzoeksrapport ontbreekt.
4.4.
De passendheid in medisch opzicht van de aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in het rapport van 9 oktober 2018 voldoende gemotiveerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Evenmin is er reden het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.L. Abdoellakhan