ECLI:NL:CRVB:2020:2933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor medior soldering operator
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als groepshulp/assistent in de kinderopvang werkte, had zich op 11 april 2016 ziek gemeld met klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. Appellante had aangevoerd dat zij niet geschikt was voor de functie van medior soldering operator vanwege haar astma en hooikoorts, maar de Raad volgde deze redenering niet. De arbeidsdeskundige had in eerdere rapporten toegelicht dat de blootstelling aan soldeerdamp minimaal was en dat er adequate afzuiging plaatsvond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.