ECLI:NL:CRVB:2020:2920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake WIA-uitkering en terugvordering door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Verzoeker ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uwv heeft zijn uitkering herzien en een terugvordering ingesteld wegens vermeende inkomsten uit een hennepkwekerij. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft zijn beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het Uwv bedragen inhoudt op zijn WIA-uitkering totdat er een beslissing in de hoofdzaak is genomen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden het beroep van verzoeker tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat verzoeker te laat beroep had ingesteld. Daarnaast heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv een juiste berekening heeft gemaakt van de aflossingscapaciteit van verzoeker en dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de inhoudingen op de WIA-uitkering. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van verzoeker afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening.