ECLI:NL:CRVB:2020:2907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in AOW-zaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de herziening van zijn AOW-pensioen. Het oorspronkelijke besluit, dat op 21 oktober 2016 was genomen, herzag het AOW-pensioen van appellant naar een pensioen voor een gehuwde. Echter, na vragen van de Centrale Raad van Beroep heeft de Svb op 24 februari 2020 het eerdere besluit ingetrokken en vastgesteld dat appellant recht heeft op een AOW-pensioen voor een alleenstaande. Hierdoor heeft appellant besloten het hoger beroep in te trekken.
Appellant heeft de Raad verzocht om de Svb te veroordelen in de proceskosten. De Svb heeft in een brief van 2 maart 2020 aangegeven het griffierecht in beroep en hoger beroep, tot een bedrag van € 170,-, aan appellant te vergoeden. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.
De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb in de kosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-, zoals begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 november 2020.