ECLI:NL:CRVB:2020:2884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van belastbaarheid en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 6 januari 2014 ziek meldde met cognitieve klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had haar belastbaarheid vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 december 2016. Het Uwv weigerde op 16 december 2016 de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat de deskundige rapporten onvoldoende rekening hield met haar cognitieve beperkingen en schouderklachten. De rechtbank Noord-Nederland had de deskundige M.M. Schuckman benoemd, die concludeerde dat de FML correct was en dat er geen reden was om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de conclusies van de deskundige had gevolgd. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen.