In deze zaak heeft appellante, geboren in 1965, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 8 juli 2020, waarin haar aanvraag om gelijkstelling met vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 19 november 2020 uitspraak gedaan. Appellante stelde dat zij psychische klachten heeft die verband houden met de vervolging van haar vader, en verzocht om herziening van de eerdere afwijzing van haar aanvraag uit 1992. De verweerder heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een aperte, verwijtbare fout in de eerdere besluitvorming, en dat appellante niet tot de groep van personen behoort die gelijkgesteld kan worden met vervolgde, aangezien zij na de oorlog is geboren.
De Raad overweegt dat de wijziging van artikel 3, tweede lid, van de Wuv in 1994 betekent dat alleen personen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerden die overeenkomsten vertonen met vervolging, in aanmerking komen voor gelijkstelling. Appellante valt hier niet onder. De Raad heeft de medische rapporten van psychiater J.D.J. Tilanus in overweging genomen, die concludeerde dat de psychische klachten van appellante niet in overwegende mate verband houden met de vervolging van haar vader. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante overgelegde medische informatie geen steun biedt voor haar stelling dat de eerdere afwijzing onterecht was.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, en het bestreden besluit in stand gehouden. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 19 november 2020.