In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 5 augustus 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had de bijstand per 2 mei 2017 ingetrokken, omdat appellante naar verluidt zwart werkte in Tsjechië. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, en de rechtbank Noord-Nederland had in een eerdere uitspraak op 13 juni 2019 geoordeeld dat de intrekking van de bijstand vanaf 18 november 2017 niet gerechtvaardigd was, omdat appellante toen niet meer in het buitenland verbleef.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de omstandigheid dat het college een nieuwe aanvraag om bijstand van appellante op 21 december 2017 had afgewezen, niet van belang was voor de uitvoering van de eerdere rechterlijke uitspraak. De Raad concludeerde dat er vanaf 18 november 2017 een doorlopend recht op bijstand was ontstaan, en dat appellante geen aanleiding had om op 21 december 2017 een nieuwe aanvraag in te dienen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond.
Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.575,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van eerdere rechterlijke uitspraken in de beoordeling van lopende bijstandsaanvragen en de verplichtingen van het college in dergelijke situaties.