In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 4 juli 2019 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal ongegrond verklaarde. Het college had de aanvraag van appellant voor een woningaanpassing, specifiek de verbreding van een woonkamerdeur, afgewezen. Appellant had deze aanpassing aangevraagd om zijn scootmobiel in de woonkamer te kunnen stallen en opladen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten dat de aanpassing niet noodzakelijk was, omdat appellant met een rollator de boodschappen van de scootmobiel naar de keuken kon vervoeren.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2020 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar het college was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens beoordeeld of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant inmiddels was verhuisd naar een andere woning en niet langer woonachtig was in de woning waar de aanvraag betrekking op had. Hierdoor was het niet duidelijk wat appellant met zijn hoger beroep nog kon bereiken.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende procesbelang heeft, aangezien de aangevallen uitspraak betrekking had op een woningaanpassing in een woning waar appellant niet meer woont. De Raad heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 november 2020.