ECLI:NL:CRVB:2020:2827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/2350 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 13 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2350 AOW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante heeft in verzet aangevoerd dat zij het griffierecht wel heeft betaald en tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Echter, tijdens de behandeling van het verzet op 2 oktober 2020 zijn partijen niet verschenen.

De Raad heeft in zijn eerdere uitspraak van 15 januari 2020 vastgesteld dat er geen bewijs was van betaling van het griffierecht door appellante. In het verzetschrift zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat appellante niet in verzuim is geweest. De financiële administratie van de Raad bevatte geen bewijs van betaling door appellante, en zij heeft haar bewering niet met bewijsstukken onderbouwd.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/2350 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019, 18/4187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 15 januari 2020 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 oktober 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 15 januari 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellante - voor zover hier van belang - te kennen gegeven dat zij het griffierecht heeft betaald en tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
Appellante heeft in verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. In de financiële administratie van de Raad is geen door of namens appellante gedane betaling aangetroffen. Appellante heeft de gestelde betaling van het griffierecht niet met bewijsstukken onderbouwd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman
GdJ
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par C.H. Bangma, en présence de R.H. Koopman en qualité de greffier. Ainsi que prononcée en public, 13 novembre 2020