ECLI:NL:CRVB:2020:2825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/122 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die eerder als online service manager werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en verzocht om een urenbeperking op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom appellant niet in aanmerking kwam voor een urenbeperking. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij op basis van het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis recht had op een urenbeperking. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 38,20%. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellant om voldoende bewijs te leveren voor zijn claims.

Uitspraak

19 122 WIA

Datum uitspraak: 16 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2018, 18/433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. van de Vrugt, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Vrugt. Het Uwv heeft zich videobellend laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als online service manager voor 39,77 uur per week in dienst van [werkgever B.V.] Nadat het dienstverband met [werkgever B.V.] was geëindigd is aan appellant met ingang van 31 juli 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft hij zich op 8 oktober 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 11 november 2016 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,59%.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 5 oktober 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het besluit van 23 januari 2017 is ingetrokken en aan appellant is met ingang van 5 oktober 2016 een WIA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 38,20% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van
5 oktober 2017, en een rapport van 30 oktober 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant niet op energetische of preventieve gronden in aanmerking komt voor een urenbeperking. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat bij de vaststelling van de duurbelastbaarheid de onderzoekselementen uit de standaard Duurbelasting in arbeid van 8 juli 2015 zijn betrokken, zoals het eigen onderzoek, de aard en de ernst van de aandoening, de behandeling, het dagverhaal en de informatie van derden. Uit de informatie van behandelend psychotherapeut J.K. Kruijt ( Kruijt ) van 22 november 2016 blijkt dat sprake is van enige opklaring van de depressie, die op dat moment wordt aangeduid als matig tot licht. Gelet hierop heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsartsen gevolgd dat het ten tijde van de datum in geding, 5 oktober 2016, niet ging om een ernstige aandoening die een urenbeperking op energetische gronden rechtvaardigt. De door appellant ingeschakelde medisch adviseur, bedrijfsarts D.C. Heijstek ( Heijstek ), stelt in zijn rapport van 15 februari 2018 dat appellant recht heeft op een urenbeperking, omdat uit het dagverhaal blijkt dat appellant nauwelijks iets deed en niet functioneerde zoals iemand zonder klachten. De rechtbank heeft in dit opzicht overwogen dat het dagverhaal op zichzelf niet wordt betwist en door de verzekeringsartsen bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsartsen hebben met de klachten van appellant rekening gehouden en beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2 en 6. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat een urenbeperking pas aan de orde is, als met het vaststellen van andere beperkingen niet voldoende recht wordt gedaan aan de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom appellant niet op energetische of preventieve gronden in aanmerking komt voor een urenbeperking. De rechtbank heeft in de medische gegevens en het aangevoerde geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het arbeidskundig rapport voldoende gemotiveerd heeft waarom de geduide functies medisch geschikt worden geacht voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking aangewezen heeft geacht en een aanvullende rapport van Heijstek van 13 februari 2019 overgelegd. In dit rapport handhaaft Heijstek zijn standpunt dat een medische urenbeperking voor appellant geïndiceerd is en adviseert hij dat appellant ter onderbouwing daarvan wordt onderzocht door een onafhankeiljk deskundige. Appellant heeft aangegeven niet in staat te zijn een dergelijke contra-expertise zelf te financieren en dat hij om die reden in bewijsnood komt om twijfel te kunnen zaaien aan het standpunt van het Uwv. Appellant heeft daarom de Raad onder verwijzing naar het Korošec-arrest verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 oktober 2016 heeft vastgesteld op 38,20%.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De beroepsgronden geven aanleiding om aan de hand van de in deze uitspraak onderscheiden stappen 2 en 3 te oordelen over de ‘equality of arms’ en de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Appellant heeft ter onderbouwing van de noodzaak van een medische urenbeperking in beroep en hoger beroep rapporten van medisch adviseur en bedrijfsarts Heijstek overgelegd. Appellant heeft zodoende gebruik gemaakt van de mogelijkheid om medische informatie in te dienen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Er kan daarom geen schending van het beginsel van equality of arms worden vastgesteld. Gelet hierop kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten voldoende inzichtelijk gemotiveerd heeft waarom appellant niet op energetische of preventieve gronden in aanmerking komt voor een urenbeperking. De onder 2 weergegeven overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.6.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij, gelet op het dagverhaal en zijn werk van drie dagen in de week bij [werkgever], op basis van het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis (protocol) aangewezen is op een urenbeperking, zoals Heijstek heeft aangegeven in zijn rapporten. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 26 februari 2018 heeft aangegeven dat door Heijstek aan het protocol Depressieve stoornis wordt gerefereerd zonder aan te geven hoe het protocol in combinatie met de medische gegevens en het functioneren van appellant wordt gewogen. Er is erkend dat appellant minder goed functioneert en psychisch minder weerbaar is dan voorheen. Uit de anamnese komt naar voren dat sociale communicatieve eisen vermoeiend voor appellant zijn en daar is in de FML en in de geduide functies rekening mee gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het actueel medische beeld zoals weergegeven door psychotherapeur Kruijt en het dagverhaal bij haar beoordeling betrokken. Daarbij heeft zij er op gewezen dat zorgtaken niet worden meegewogen en in het dagverhaal, zoals weergegeven door de primaire arts in zijn rapport van december 2016, geen sprake is van een duidelijk afwijkend dagverhaal.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat geen aanleiding bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en dat geen twijfel bestaat aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) H.S. Huisman