Uitspraak
19 874 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
14 november 2017 ook al in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het dagelijks bestuur van het werkplein Hart van West-Brabant ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving samen met zijn echtgenote bijstand op grond van de Participatiewet (PW) tot de bijstand op 18 augustus 2017 werd ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Na de intrekking heeft appellant op 14 november 2017 opnieuw bijstand aangevraagd, maar het dagelijks bestuur heeft de aanvraag pas op 30 november 2017 ontvangen, met als gewenste ingangsdatum 14 november 2017. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand over de periode van 1 mei 2017 tot en met 17 augustus 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het dagelijks bestuur heeft deze ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht tot 18 augustus 2017 wordt toegekend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen of dat hij door het dagelijks bestuur is afgehouden van het doen van een aanvraag. De Raad bevestigt dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellant was om tijdig een aanvraag in te dienen, en dat de keuze om te wachten op het besluit op bezwaar voor zijn rekening komt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.