ECLI:NL:CRVB:2020:2802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
18/6509 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen proceskostenvergoeding bij volledige tegemoetkoming aan bezwaren in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een terugvorderingsbesluit van het Drechtstedenbestuur, dat hem een lening had verstrekt op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Het bestuur had de lening herroepen en volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van de appellant. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat er geen verzoek om proceskostenvergoeding was ingediend, wat vereist is volgens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van de appellante niet-ontvankelijk was, omdat de aangevallen uitspraak niet op haar betrekking had. Het hoger beroep van de appellant was wel ontvankelijk. De appellant betwistte dat hij geen verzoek om proceskostenvergoeding had ingediend, maar de Raad concludeerde dat het bezwaarschrift niet volledig was overgelegd aan de rechtbank. Aangezien de appellant zelf procedeerde zonder professionele rechtsbijstand, was er geen recht op proceskostenvergoeding volgens de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en is van belang voor de interpretatie van proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

18.6509 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 27 oktober 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2018, 18/933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het Drechtstedenbestuur (het bestuur)
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: D. Bakker
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het bestuur heeft aan appellant een lening toegekend ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 voor de kosten van levensonderhoud over de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 mei 2013. Bij besluit van 21 december 2017 heeft het bestuur het bedrag van deze lening ter hoogte van € 4.027,18 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft per
e-mail van 1 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 4 januari 2018 heeft het bestuur besloten dat appellant de lening niet hoeft terug te betalen. Tevens heeft het bestuur besloten dat de bedragen die ten onrechte in mindering zijn gebracht op de bijstand aan appellant worden nabetaald. Dit gaat in totaal om € 458,04.
Bij besluit van 8 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het bestuur – voor zover hier van belang – aan appellant medegedeeld dat het besluit tot terugvordering inmiddels is herroepen en dat daarmee volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellant.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover hier van belang, overwogen dat het bestuur niet gehouden was om een beslissing te nemen over een proceskostenvergoeding, aangezien niet is gebleken dat appellant hierom heeft verzocht, terwijl dit wel een voorwaarde is die volgt uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ontvankelijkheid
Het hoger beroep van appellante is niet-ontvankelijk, omdat de aangevallen uitspraak niet tot haar is gericht. Het hoger beroep van appellant is wel ontvankelijk.
Proceskostenvergoeding
Appellant heeft betwist dat hij niet om een proceskostenvergoeding in bezwaar heeft verzocht. Hij heeft het betreffende bezwaarschrift als bijlage bij het hoger beroepschrift overgelegd. Hieruit blijkt dat hij op de derde en laatste bladzijde van het bezwaarschrift heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in bezwaar.
De derde bladzijde van het bezwaarschrift, waarin appellant om een kostenvergoeding in bezwaar heeft verzocht, bevindt zich niet bij de stukken die de rechtbank aan de Raad heeft gezonden. Het lijkt er daarom op dat de rechtbank niet over het volledige bezwaarschrift beschikte. Dit kan appellant echter niet baten. Het bezwaarschrift is door appellant zelf ingediend en niet door een professionele gemachtigde. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in (onder meer) artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarom hoeft het bestuur geen kostenvergoeding voor het bezwaar aan appellant te betalen.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet met verbetering van gronden worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Bakker (getekend) G.M.G. Hink