In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had zijn woonplaats in [plaatsnaam 1]. De bijstand werd per 17 januari 2018 beëindigd door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, omdat appellant niet meer in de gemeente [plaatsnaam 1] verbleef. Appellant had echter aangevoerd dat hij tijdelijk in een leegstaande woning in [plaatsnaam 2] verbleef, maar dat zijn centrum van maatschappelijk leven nog steeds in [plaatsnaam 1] was. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en omstandigheden die de wil van appellant om zijn woonplaats op te geven konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berustte. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 29 maart 2018 en herstelde het besluit van 17 januari 2018. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-.