ECLI:NL:CRVB:2020:2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
18/4386 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uwv. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een herbeoordeling door een arts van het Uwv, werd vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv beëindigde haar WIA-uitkering met ingang van 21 mei 2017, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij geen benutbare mogelijkheden had en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend, vooral met betrekking tot haar energetische klachten door PTSS en een depressieve stoornis. De Raad oordeelde echter dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat appellante niet voldeed aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De artsen van het Uwv hadden voldoende rekening gehouden met haar klachten en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.4386 WIA

Datum uitspraak: 11 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 juni 2018, 17/3750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Ait-Moha.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als zorgverlener (PGB). Op 21 september 2011 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 18 september 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 18 februari 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gehandhaafd op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar wel belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 100% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 maart 2017 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 21 mei 2017 beëindigd, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen en deze neergelegd in een FML van 29 mei 2017. Op basis van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen. Op basis van de resterende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 10 juli 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het medisch heronderzoek niet zorgvuldig of onvolledig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat evenmin reden bestaat om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. De rechtbank heeft overwogen dat de arts van het Uwv en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geconcludeerd dat appellante over benutbare mogelijkheden beschikt. De rechtbank heeft de conclusie van de artsen van het Uwv gevolgd dat appellante functioneert in samenlevingsverband, ADL-zelfstandig is en de zorg voor haar kinderen gedeeltelijk op zich neemt. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante geen recuperatiebehoefte heeft, omdat bij de depressieve stoornis het accent op de kwetsbaarheid ligt en niet op de energetische klachten. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de door 1e netwerk Professionals gestelde diagnose niet afwijkt van de diagnose die eerder door PsyQ werd gesteld en waarmee rekening is gehouden. De rechtbank heeft overwogen dat de beperkingen van appellante die worden gevormd door haar kwetsbaarheid zijn ondervangen met een beperking voor omgaan met conflicten en een beperking voor het niet afgeleid worden door activiteiten van anderen. Over de fysieke klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante geen gegevens heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen dat zij meer beperkt is dan aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarnaast is appellante van mening dat zij meer beperkt is in verband met haar energetische klachten door PTSS en een depressieve stoornis. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de in bezwaar en in beroep overgelegde informatie van PsyQ en van 1e netwerk Professionals. Appellante heeft aangevoerd dat zij wegens haar kwetsbaarheid in aanmerking dient te komen voor een (preventieve) urenbeperking. Voorts is appellante van mening dat voor haar fysieke klachten onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 mei 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.2.
De artsen van het Uwv hebben toereikend gemotiveerd dat appellante niet voldoet aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante is niet opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ-instelling, niet bedlegerig en niet ADL-afhankelijk. Daarnaast hebben de artsen van het Uwv voldoende gemotiveerd uiteengezet dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van onvermogen op de drie niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met haar energetische klachten als gevolg van PTSS en een depressieve stoornis. In de primaire fase zijn diverse beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de psychische kwetsbaarheid van appellante reden gezien om appellante tevens aangewezen te achten op werk waarin zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen en heeft haar ook aanvullend beperkt geacht voor omgaan met conflicten. De informatie van PsyQ en van 1e netwerk Professionals geeft geen reden voor de conclusie dat de artsen van het Uwv met deze beperkingen de psychische problematiek van appellante hebben onderschat. Hoewel appellante bij de psychiater te kennen heeft gegeven last te hebben van energieverlies en van slaapproblemen, blijkt uit de gegevens van PsyQ en van 1e netwerk Professionals niet van een dagelijkse recuperatiebehoefte en ook niet van een grond voor een urenbeperking op preventieve gronden. Voor een urenbeperking bestaat daarmee geen medische onderbouwing.
4.4.
Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat met de vastgestelde beperkingen haar lichamelijke klachten zijn onderschat. Niet gezegd kan dus worden dat de artsen van het Uwv ten onrechte geen aanvullende lichamelijke beperkingen hebben aangenomen.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de artsen van het Uwv ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien in hoger beroep een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Ten slotte wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D.S. Barthel