In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bleef de conclusie van het Uwv staan dat appellant geschikt was voor bepaalde functies.
Daarnaast had appellant zich opnieuw ziek gemeld en een ZW-uitkering aangevraagd, welke ook werd geweigerd. Het Uwv had bovendien een eerder verstrekt voorschot op de ZW-uitkering teruggevorderd, wat appellant betwistte. De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellant per 29 augustus 2017 niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW en dat het Uwv terecht tot terugvordering was overgegaan. De hoger beroepen van appellant werden dan ook afgewezen en de eerdere uitspraken werden bevestigd.