ECLI:NL:CRVB:2020:2777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
20/1349 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding bij indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2020. De Centrale Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was vanwege termijnoverschrijding bij de indiening van het hogerberoepschrift. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval was het beroepschrift op 7 april 2020 ontvangen, terwijl de laatste dag voor indiening 2 april 2020 was. De Raad concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het pas op 6 april 2020 ter post was bezorgd.

De appellant had aangevoerd dat hij tijdig had gepost, maar kon de wijze van verzending niet verifiëren. Hij verbleef op dat moment in een GGZ-kliniek en had hulp gekregen bij de verzending. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in verzuim was geweest. De Raad wees erop dat het risico van een niet-tijdige indiening voor rekening van de appellant kwam, en dat hij ook een derde had kunnen inschakelen om het beroepschrift tijdig in te dienen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 november 2020
20/1349 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2020, 19/1419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 20 februari 2020 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 7 april 2020 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 6 april 2020 ter post bezorgd. De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 2 april 2020.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 1 mei 2020 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop bij brief van 10 juni 2020 geantwoord dat er wel tijdig hoger beroep is ingesteld. Appellant stelt dat het hogerberoepschrift tijdig is gepost, maar kan de wijze van verzending niet achterhalen. De GGZ-kliniek waar appellant op dat moment verbleef heeft hem met de verzending van het hogerberoepschrift geholpen. Appellant geeft ook te kennen dat hij sinds eind maart niet meer thuis is geweest in verband met het risico op Corona besmetting.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad is van oordeel dat appellant door de rechtbank is gewezen op de beroepstermijn van zes weken. In situaties als de onderhavige geldt het uitgangspunt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. Appellant had tenslotte een derde kunnen inschakelen om tijdig een (voorlopig) beroepschrift in te dienen. Ook blijkt uit de stukken niet dat appellant voor de totale duur van zes weken geen mogelijkheid had het hoger beroep in te dienen.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 november 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken
na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ