ECLI:NL:CRVB:2020:2776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
20/109 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld met knieklachten, had zijn ZW-uitkering per 8 juli 2018 beëindigd zien worden door het Uwv. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant was van mening dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor hem. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slagen. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 109 ZW

Datum uitspraak: 11 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 november 2019, 19/2508 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellant is laatstelijk via [BV] werkzaam geweest als productiewerker machines voor 40 uur per week. Op 2 mei 2017 heeft hij zich ziek gemeld met knieklachten beiderzijds. Appellant heeft enkele keren het spreekuur van een arts bezocht. In het kader van een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 13 februari 2018 gezien en op verzoek van appellant nogmaals op 25 mei 2018. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2018. Bij zijn beoordeling heeft de arts informatie betrokken van de behandelende othopeed.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellant per 8 juli 2018 beëindigd bij besluit van 7 juni 2018, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en de betaling van het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek in de primaire fase. Met verwijzing naar vaste rechtspraak heeft de rechtbank evenmin onzorgvuldig geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met dossieronderzoek, omdat deze arts kennis heeft genomen van alle over appellant in het dossier aanwezige medische onderzoeken en informatie van de behandelende sector en bovendien afdoende de eigen conclusies heeft beargumenteerd. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het medische rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig, tegenstrijdig of onvoldoende begrijpelijk te achten. Wat de voor appellant geselecteerde functies betreft, heeft de rechtbank geconstateerd dat de signaleringen en de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid niet allemaal door de arbeidsdeskundige zijn onderbouwd en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat in bezwaar niet heeft hersteld. De rechtbank heeft dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met het rapport van 16 oktober 2019 alsnog een deugdelijke motivering heeft gegeven en het aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Volgens de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat hij in de beroepsfase heeft aangevoerd. Appellant blijft erbij dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij de geselecteerde functies niet kan verrichten. Volgens appellant kan niet zonder meer worden afgegaan op de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, omdat deze onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. De gronden van appellant in beroep en herhaald in hoger beroep gaan er ten onrechte aan voorbij dat niet de klachten die appellant ervaart doorslaggevend zijn voor de aan te nemen beperkingen, maar die klachten die – kort samengevat – in voldoende mate zijn te objectiveren. Met laatstbedoelde klachten is rekening gehouden.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv met het rapport van 16 oktober 2019 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep voor zover aangevochten niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.L. Rijnen