ECLI:NL:CRVB:2020:2772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/675 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en geschil over arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante, die als verzorgende IG werkte, is sinds februari 2015 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv in 2017, werd haar een WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 43,54%. In oktober 2017 heeft het Uwv dit besluit herroepen, waarbij werd vastgesteld dat appellante per einde wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of de geselecteerde functies voor appellante passend zijn, met name op het aspect van repetitieve hand- en vingerbewegingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op dit punt deugdelijk heeft gemotiveerd. De rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn overtuigend en tonen aan dat in de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante bestaat.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2020.

Uitspraak

19 675 WIA

Datum uitspraak: 10 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2019, 17/3201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E. Sweers, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. de Wit, kantoorgenoot van mr. Sweers. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als verzorgende IG voor gemiddeld 24 uur per week. Op 24 februari 2015 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van lichamelijke klachten. Appellante is op 9 februari 2017 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 februari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 15 februari 2017 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 februari 2017 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,54%.
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 februari 2017 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw berekend en vastgesteld op 34,4%. Het Uwv heeft het besluit van
15 februari 2017 herroepen en bepaald dat appellante per einde wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij ongewijzigde omstandigheden zal de WGA-uitkering van appellante per 4 november 2018 worden ingetrokken.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 17 april 2018 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functie van receptionist passend is voor appellante gelet op het aspect conflicthantering. Daarnaast acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het uiten van eigen gevoelens in deze functie niet aan de orde is. De rechtbank heeft aan het Uwv opgedragen het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat, gelet op de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verstrekte toelichting in het Resultaat functiebeoordeling, in de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid bestaat op het punt van repetitieve hand- en vingerbewegingen.
2.2.
Met het rapport van 30 mei 2018 van de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv nader gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante op de aspecten conflicthantering en eigen gevoelens uiten, met de functie van receptionist niet wordt overschreden.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met zijn nadere motivering in de rapporten van
30 mei 2018 en 20 juli 2018 mede op basis van overleg met de arbeidsdeskundig analist alsnog afdoende heeft toegelicht waarom appellante met inachtneming van de beperkingen op de aspecten conflicthantering en het uiten van eigen gevoelens geschikt is te achten voor de functie van receptionist. Conflicthantering is in de functie van receptionist volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet aan de orde en indien er een probleem ontstaat met een bezoeker zal de teamleider de zaak overnemen. Het uiten van eigen gevoelens is volgens hem evenmin onderdeel van de functie omdat het een verwijsfunctie betreft waarbij het contact met de bezoekers van oppervlakkige aard en korte duur is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat met de geselecteerde functies administratief medewerker en medewerker bloemzaadproductie haar belastbaarheid wordt overschreden. De beperking op repetitieve hand- en vingerbewegingen wordt overschreden. Zowel bij de functie administratief medewerker als bij de functie medewerker bloemzaadproductie komen repetitieve hand- en vingerbewegingen veelvuldig voor bij de fijne motoriek en de pincetgreep. Appellante heeft in hoger beroep nieuwe informatie van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Erdogan overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 mei 2019 en 30 juli 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of het Uwv een juiste arbeidskundige beoordeling aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of met de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden op het item repetitieve hand- en vingerbewegingen.
4.2.
Wat over de arbeidskundige beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 oktober 2017 en 21 december 2017, nader toegelicht in de rapporten van 30 mei 2018 en 20 juli 2018, deugdelijk gemotiveerd dat in de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante op het item repetititieve hand- en vingerbewegingen bestaat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de repetitieve handelingen volgens de arbeidsdeskundig analist in de functies medewerker receptie (SBC-code 315120) en medewerker DIV (SBC-code 315133) het gebruik van een toetsenbord en muis en in de functie medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) reiken betreffen. In de geselecteerde functies wordt de belastbaarheid van appellante op deze items niet overschreden.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar het rapport van Erdogan van
15 juni 2020 en de door haar in beroep ingebrachte rapporten van de arbeidsdeskundige
Van Vliet van 30 november 2017 en van 15 februari 2018 heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Verzekeringsarts Erdogan is van mening, zoals ook is vastgesteld in de FML van 22 september 2017, dat appellante onder meer beperkt is op repetitieve hand/vingerbewegingen (item 4.3.8) en dat dit item met de geselecteerde functies wordt overschreden. Het Uwv heeft met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 mei 2019 overtuigend toegelicht dat de handelingen volgens de arbeidsdeskundig analist in de functie van medewerker DIV/administratief medewerker veel verschillende handelingen achter elkaar betreffen. Deze handelingen kunnen daarom niet als repetitief worden beschouwd. Een aantal handelingen komt vaker voor maar dit kan niet als repetitief worden aangemerkt omdat de handelingen elkaar afwisselen.
4.4.
Over de functie medewerker bloemzaadproductie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens overleg gehad met de arbeidsdeskundig analist. Deze heeft nader toegelicht dat de repetitieve handelingen zien op het item reiken maar ook op handelingen met de armen die dichterbij zijn dan 30 cm vanaf de schouder en die daarom niet onder het item reiken vallen. De bewegingen met de armen zijn volgens de arbeidsdeskundig analist statisch en nauwkeurig omdat het tere bloemen en planten betreft. Met de in de toelichting bij item 4.3.8 aangegeven “reikbewegingen” wordt volgens de arbeidsdeskundig analist bedoeld dat de handeling reiken nauwkeurig dient te gebeuren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 mei 2019 nader toegelicht dat appellante in de FML niet beperkt wordt geacht op de aspecten 4.3.3 (pincetgreep) en 4.3.7 (fijne motoriek). Met zijn rapporten van 21 december 2017 en 17 mei 2019 en met het Resultaat functiebeoordeling heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de items reiken en repetitieve hand- en vingerbewegingen in de functie van medewerker bloemzaadproductie niet worden overschreden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M. Graveland