ECLI:NL:CRVB:2020:2752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA en de geschiktheid van de vastgestelde beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 35-80%. Appellante, die als verkoopster werkte, was sinds 8 april 2015 arbeidsongeschikt door klachten aan het bewegingsapparaat en psychische klachten. Het Uwv had in 2017 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en een herbeoordeling werd dit percentage verhoogd naar 36,28% en werd een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelend sector correct was geïnterpreteerd. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en dat het rapport van de verzekeringsarts niet zorgvuldig was opgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had behandeld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen te twijfelen en dat het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen ongegrond was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.