ECLI:NL:CRVB:2020:2732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
19/3689 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing en eervol ontslag van ambtenaar na langdurig verlof

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een ambtenaar, was tijdelijk ontheven van zijn functie en had een terugkeergarantie naar zijn functie bij de gemeente Vlaardingen. Na een langdurig verlof en een re-integratietraject, waarin naar een passende functie voor hem werd gezocht, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om appellant eervol te ontslaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college voldoende inspanningen had verricht om appellant te herplaatsen en dat er geen rechtsgrond was voor de verplichting om een functie voor hem te creëren als er geen passende functie beschikbaar was.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en benadrukt dat het college een grote mate van vrijheid heeft bij het inrichten van zijn organisatie. De inspanningen van het college om appellant te herplaatsen zijn als voldoende beoordeeld, en de termijn die appellant kreeg om een andere functie te vinden werd niet onredelijk kort geacht. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid heeft besloten dat appellant niet in actieve dienst kon worden hersteld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.3689 AW, 19/3690 AW

Datum uitspraak: 5 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019, 18/3046, 18/6235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. K.F.A.M. Weijling, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ben Kaddour-Eljarroudi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Weijling.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.2.
Appellant was aangesteld als [naam functie 1] in vaste dienst bij de gemeente Vlaardingen. In verband met zijn benoeming als [naam functie 2] van de deelgemeente [deelgemeente] heeft het college hem bij besluit van 4 juni 2010 tijdelijk ontheffing verleend van de waarneming van zijn ambt als bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet, ingaande 1 juni 2010. Volgens dit besluit geldt voor appellant indien hij niet herbenoemd wordt “een terugkeergarantie naar de gemeente Vlaardingen als [naam functie 3] . Dit houdt in dat voor u een passende dan wel geschikte functie wordt gezocht”. Bij besluit van 21 mei 2014 is het [type] verlof op appellants verzoek verlengd wegens zijn benoeming als [naam functie 4] in [woonplaats] . Dit verlof is laatstelijk, bij besluit van 4 april 2016, verlengd tot en met 31 december 2017. In dit besluit is opgenomen dat appellant vanaf 1 januari 2018 een terugkeergarantie heeft naar de gemeente Vlaardingen als [naam functie 3] , en dat met hem is afgesproken dat vanaf medio 2017 al naar passende dan wel geschikte functies zal worden gezocht. Het re-integratietraject, waarbij via Talent MVS intern een passende functie werd gezocht, is in september 2017 aangevangen.
1.3.
Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college aan appellant meegedeeld dat zijn [type] verlof op 1 januari 2018 afloopt en dat de gemeente zich in dat kader zal inspannen om een geschikte dan wel passende functie voor hem te vinden. Hierbij is verwezen naar de gedane aanmelding van appellant bij Talent MVS, en is vermeld dat 1 juli 2018 als einddatum voor het re-integratietraject zal worden gehanteerd. Indien op dat moment geen passende functie is gevonden, volgt eervol ontslag, aldus het college. Het bezwaar van appellant daartegen is bij besluit van 2 mei 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. In het re‑integratietraject is het niet gelukt om appellant te herplaatsen.
1.4.
Vervolgens heeft het college, na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, appellant bij besluit van 25 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 oktober 2018 (bestreden besluit 2), met ingang van 1 juli 2018 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:9 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Hieraan is ten grondslag gelegd dat gedurende een geruime periode op een zorgvuldige wijze is gezocht naar een passende functie, maar dat niet mogelijk is gebleken appellant in actieve dienst te herstellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat appellant uit de besluiten van 4 juni 2010, 21 mei 2014 en 4 april 2016 heeft kunnen afleiden dat er geen absoluut recht op terugkeer naar een ambtelijke functie was. Wel blijkt hieruit dat op het college een inspanningsverplichting rustte om appellant te herplaatsen in een passende functie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college gedurende een niet onredelijke termijn, waarbij reeds in september 2017 is gestart met het herplaatsingstraject, voldoende inspanningen verricht om appellant te herplaatsen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling
van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
4.2.
Anders dan appellant betoogt, is in de tekst van de brief van 4 juni 2010 en van de daarna gevolgde verlengingsbesluiten ter zake het [type] verlof geen harde afspraak tot plaatsing in een functie bij de gemeente te ontwaren. De terugkeer is immers afhankelijk gesteld van het vinden van een passende functie, wat reeds impliceert dat geen sprake is van een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Het ontbreken van een vermelding van de juridische consequentie bij het uitblijven van het beoogde resultaat, doet daaraan niet af.
4.3.
Wat betreft de inspanningen van het college om appellant te herplaatsen, is de Raad van oordeel dat de rechtbank in rechtsoverweging 3.3 van de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij in wat appellant hierover heeft aangevoerd geen grond ziet voor de conclusie dat die inspanningen onvoldoende zijn geweest. In het traject is zowel binnen als buiten de gemeente gezocht naar een betrekking, en is een ruim aantal vacatures onder de aandacht van appellant gebracht. De Raad sluit zich voorts aan bij het oordeel van de rechtbank dat de termijn die appellant is gegeven om een andere functie te vinden, niet onredelijk kort geacht wordt. Dat in een dergelijk traject een opstartfase enige tijd inneemt, maakt dat niet anders. Al begin november 2017 is een eerste vacature aangeboden en vanaf december 2017 zijn er regelmatig vacatures aangeboden.
4.4.
De stelling van appellant dat hij tenminste in aanmerking diende te komen voor een tijdelijke functie, destijds vervuld door een externe kracht, dan wel voor een functie van een [naam functie 1] met een tijdelijke aanstelling, volgt de Raad niet. Aan het college komt een grote mate van vrijheid toe bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie, waaronder het werken met een zogenoemde flexibele schil. Er bestaat in dit geval geen rechtsgrond voor de verplichting om voor appellant, terugkerende van [type] verlof, een functie te creëren, indien geen beschikbare, passende functie wordt gevonden.
4.5.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel is met onvoldoende concrete gegevens onderbouwd en slaagt daarom niet.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het college in redelijkheid het standpunt heeft ingenomen dat appellant niet in actieve dienst kon worden hersteld. De rechtbank heeft de bestreden besluiten terecht in stand gelaten.
5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) R.H. Koopman