ECLI:NL:CRVB:2020:2715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 13 februari 2017 ziek gemeld met psychische klachten, gewrichtsklachten en beginnende COPD. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar beëindigde dit op 30 januari 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de rechtbank ten onrechte het rapport van gedragsdeskundige Sneep niet had meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische en arbeidskundige beoordeling bij de beëindiging van een ZW-uitkering en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.