ECLI:NL:CRVB:2020:2709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
20/2245 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 3 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/2245 PW. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Namaki, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 mei 2020. De Centrale Raad oordeelde dat het griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar ondanks deze waarschuwingen is de betaling uitgebleven.

De Raad concludeerde dat op basis van de beschikbare gegevens niet redelijkerwijs kon worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim was. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zou worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 november 2020
20/2245 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 mei 2020, 19/6791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 1 juli 2020 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 1 augustus 2020 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van de Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2020.
(getekend A.M. Overbeeke
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.