Op 4 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het CIZ, waarbij de aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is afgewezen. Appellante, geboren in 1986, heeft een aanvraag ingediend voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de diagnose functionele neurologische stoornis (FNS). Het CIZ stelde dat er geen blijvende behoefte aan zorg kon worden vastgesteld, en dat de huidige stoornissen en beperkingen niet met zekerheid blijvend zijn te noemen. De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2020 heeft appellante zich laten bijstaan door haar advocaat, mr. R. Kaya, en haar echtgenote. Het CIZ werd vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van de medisch adviseurs. De Raad concludeerde dat het CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De Raad heeft ook geoordeeld dat CIZ in hoger beroep het bestreden besluit van een juiste motivering heeft voorzien, en dat appellante niet benadeeld is door het eerdere motiveringsgebrek. CIZ werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedragen, en het griffierecht van € 174,- werd aan appellante vergoed. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele.