ECLI:NL:CRVB:2020:2704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
18/983 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming voor meerkosten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een Ziektewetuitkering ontving en onderhuur ontving, had verzocht om een tegemoetkoming voor meerkosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze tegemoetkoming geweigerd, omdat het inkomen van de appellant in 2016 hoger was dan de geldende inkomensgrens van € 18.505,-. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de Raad bevestigde. De Raad oordeelde dat de ontvangen bedragen uit onderhuur meetellen als inkomen en dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming. De Raad benadrukte dat het college niet verplicht was om een tegemoetkoming te verstrekken, zelfs als dit financieel voordeliger zou zijn dan het verstrekken van bijzondere bijstand. De uitspraak bevestigt de noodzaak om aan de inkomensgrenzen te voldoen voor het verkrijgen van financiële ondersteuning onder de Wmo.

Uitspraak

18.983 WMO15

Datum uitspraak: 4 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2018, 17/4633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Namens appellant is mr. Mulder verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 juni 2017, gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2017 (bestreden besluit), heeft het college vanaf 1 juni 2017 aan appellant geen tegemoetkoming voor meerkosten verstrekt. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming. In het peiljaar 2016 heeft appellant een inkomen uit een Ziektewetuitkering en uit onderhuur gehad van in totaal € 22.566,-. Dit bedrag ligt hoger dan de voor appellant voor het ontvangen van een tegemoetkoming meerkosten in dat jaar geldende inkomensgrens van € 18.505,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij een hoge huur betaalt, dat hij hierdoor genoodzaakt was om een onderhuurder te nemen en dat de huur die zijn onderhuurder aan hem betaalt daarom geen inkomen is. De gemeente is bovendien goedkoper uit met het verstrekken van de tegemoetkoming voor meerkosten dan wanneer appellant aanspraak zou moeten maken op bijzondere bijstand, indien hij geen onderhuurder had gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
4.1.2.
In artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 is bepaald dat het college ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming kan verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben. In het derde lid van deze bepaling is opgenomen dat het college nadere regels stelt over de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.
4.1.3.
In artikel 4.12 van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2017 is, voor zover hier van belang, vermeld dat het college aan mensen met een chronische ziekte of beperking met een laag inkomen en niet meer dan een bescheiden vermogen op aanvraag een vergoeding verstrekt ter bestrijding van aannemelijke meerkosten.
4.1.4.
In paragraaf 9.4.5.2. van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente Amsterdam is ter uitvoering van artikel 4.12 van de Nadere regels de Regeling tegemoetkoming meerkosten opgenomen. Hierin is bepaald dat een inkomensgrens geldt die gelijk is aan de grens van het gemeentelijk armoedebeleid, 120% van het sociaal minimum. De inkomensgrens is afhankelijk van het huishoudtype.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van appellant de inkomensgrens
€ 18.505,- bedraagt.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een tegemoetkoming voor meerkosten, omdat het inkomen van appellant over 2016 hoger is dan de voor hem geldende inkomensgrens. Dat het college mogelijk goedkoper uit zou zijn met het verstrekken van een tegemoetkoming dan als zij aan appellant bijzondere bijstand had moeten verstrekken, doet daaraan niet af. De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat de door appellant ontvangen bedragen uit onderhuur tot zijn inkomen behoren en dat deze inkomsten dus meetellen bij het bepalen van de hoogte van het inkomen van appellant. Dat appellant de inkomsten uit onderhuur direct besteedt aan het betalen van – naar hij stelt – een hoge huur, maakt dit niet anders.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Bakker