ECLI:NL:CRVB:2020:2701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/46 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 30 mei 2016 ziek meldde, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 30 juni 2017, omdat de appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld. De appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet juist was beoordeeld en dat hij niet over voldoende middelen beschikte om een deskundige in te schakelen, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft benoemd, omdat de appellant voldoende gelegenheid had om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de geschiktheid van de geselecteerde functies voor de appellant.

Uitspraak

19 46 ZW

Datum uitspraak: 4 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 november 2018, 17/3861 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schoonbrood. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als slijper. Op 30 mei 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 81,06% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 mei 2017 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 30 juni 2017 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een arts bezwaar en beroep op 29 september 2017 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen aangepast en vastgesteld dat appellant nog 81,94% daarvan zou kunnen verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. De artsen van het Uwv hebben het dossier bestudeerd en appellant tijdens het spreekuur onderscheidenlijk de hoorzitting gesproken en onderzocht. Niet is gebleken dat zij relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld in de FML van 29 september 2017. De arts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom er geen aanleiding is om op de datum in geding verdergaande beperkingen aan te nemen. Omdat de rechtbank niet twijfelde aan de juistheid van de conclusies van de arts bezwaar en beroep, heeft zij geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Daarbij heeft de rechtbank ook van belang geacht dat appellant voldoende in staat is gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. Hij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door in beroep medische stukken over te leggen. Deze stukken zijn door de arts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen afdoende hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door de arts bezwaar en beroep niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Een latere ziekmelding per 30 oktober 2017 is door het Uwv geaccepteerd en naar aanleiding daarvan is inmiddels in oktober 2018 opnieuw een EZWb uitgevoerd. Hierbij zijn verdergaande beperkingen vastgesteld dan in de FML van 29 september 2017 en is vervolgens geconcludeerd dat appellant niet in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Volgens appellant is zijn medische situatie in de tussenliggende periode niet gewijzigd en had daarom per de datum in geding dezelfde conclusie moeten worden getrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar de in beroep overgelegde stukken van het Zuyderland Medisch Centrum, zijn huisarts en fysiotherapeut. De rechtbank heeft hier volgens appellant ten onrechte geen waarde aan gehecht. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij zelf niet over voldoende financiële middelen beschikt om een verzekeringsarts in te schakelen. Er is daarom geen sprake van equality of arms en dit had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de door het Uwv geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld in de FML van 29 september 2017. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 augustus 2018 inzichtelijk toegelicht dat uit de medische stukken die appellant in beroep heeft overgelegd geen nieuwe informatie naar voren komt over zijn medische situatie op de datum in geding. De diagnose epicondylitis lateralis (tennisellebogen) was bekend en is in de beoordeling betrokken, op grond waarvan er in de FML beperkingen zijn vastgesteld ten aanzien van beide ellebogen. Uit de overgelegde medische stukken kan niet worden afgeleid dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Ook in de latere ziekmelding en de EZWb in oktober 2018 heeft de arts bezwaar en beroep terecht geen aanleiding gezien om de beperkingen op de datum in geding gewijzigd vast te stellen. In het rapport van 10 oktober 2018 is inzichtelijk toegelicht dat de latere ziekmelding is geaccepteerd omdat de klachten waren toegenomen en op korte termijn een operatie aan de elleboog plaats zou vinden. Uit een rapport van 30 oktober 2018 blijkt dat het op dat moment voor appellant vrijwel onmogelijk was om kracht te zetten met zijn handen, terwijl hij daar bij de medische onderzoeken door de artsen van het Uwv op 3 mei 2017 onderscheidenlijk 21 september 2017 nog wel toe in staat was. De stelling van appellant dat zijn medische situatie na de datum in geding niet is gewijzigd, kan daarom niet worden gevolgd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om op grond van equality of arms een deskundige te benoemen. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het medisch oordeel van het Uwv onjuist is. Hij heeft van deze mogelijkheid ook gebruikt gemaakt door in beroep medische informatie van zijn behandelaars in te dienen. Uit het arrest Korošec (arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als die van appellant, waarin informatie van behandelaars aanwezig is die door de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk bij hun beoordeling is betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Gelet hierop kan het gestelde financiële onvermogen van appellant om zelf een deskundige in te schakelen verder buiten beschouwing blijven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 september 2017, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de geselecteerde functies onderschreven.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier