ECLI:NL:CRVB:2020:27

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
18/119 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

Op 8 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die in 2011 uitviel met lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2016, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% werd vastgesteld, heeft het Uwv in 2017 de WIA-uitkering van appellante ingetrokken, omdat de arbeidsongeschiktheid volgens hen was vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij 100% arbeidsongeschikt is na twee operaties aan de rechterpols. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de FML van 8 maart 2017 een juist beeld geeft van de mogelijkheden van appellante. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies. De Raad heeft het standpunt van appellante dat het onderzoek onzorgvuldig was, verworpen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 januari 2020.

Uitspraak

18.119 WIA

Datum uitspraak: 8 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 november 2017, 17/4816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als kamermeisje voor 12,75 uur per week, is in 2011 uitgevallen met lichamelijke klachten aan de rechterlichaamshelft. Het Uwv heeft appellante met ingang van 10 juli 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Per 10 december 2013 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft in 2016 een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van
14 oktober 2016 bepaald dat de WIA-uitkering van appellante ongewijzigd wordt voortgezet, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 80 tot 100% is gebleven. Aan dit besluit ligt onder meer een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2016 ten grondslag.
1.3.
De ex-werkgever van appellante heeft, uitgaande van de veronderstelling dat de arbeidsongeschiktheid van appellante inmiddels niet alleen volledig maar ook duurzaam zou zijn, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2016. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van informatie uit de behandelende sector en eigen medisch onderzoek in een rapport van 22 juni 2017 uiteengezet dat terecht in een nieuwe FML van
8 maart 2017 minder beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 30 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis daarvan een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 0%. Het Uwv heeft het bezwaar van de ex-werkgever bij besluit 22 juni 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2016 herroepen en de WIA-uitkering van appellante met ingang van 4 augustus 2017 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de rapporten van de verzekeringsartsen gemotiveerd is uiteengezet dat in de FML van 8 maart 2017 in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij 100% arbeidsongeschikt is na twee operaties aan de rechterpols wegens CTS. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts anderhalve minuut heeft geduurd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het standpunt van appellante dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep A. Mirza, alleen vanwege de korte duur onzorgvuldig is geweest, is niet juist. In het rapport van 22 juni 2017 heeft deze verzekeringsarts onder het kopje ‘lichamelijk onderzoek’ genoteerd welke lichaamsdelen zij heeft onderzocht en wat zij heeft waargenomen. Bij dit onderzoek is ook aandacht geweest voor de functie van de rechterhand. Niet is gebleken dat het onderzoek ondanks de wellicht beperkte tijd die daarvoor nodig was, onvolledig is geweest. Dat appellante het lichamelijk onderzoek kort vond duren, maakt het nog geen onzorgvuldig onderzoek.
4.3.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante per datum in geding. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden eveneens onderschreven. Er is geen medische informatie waaruit is af te leiden dat de FML van 8 maart 2017 geen juist beeld geeft van de mogelijkheden van appellante om rekening houdend met haar beperkingen arbeid te verrichten. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gegevens ingebracht. Haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat wordt niet gevolgd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020.
(getekend) M. Greebe
De griffier is verhinderd te ondertekenen.