ECLI:NL:CRVB:2020:2694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
19/20 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M. el Idrissi, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 20 februari 2018 de aanvraag van appellant voor een ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond in haar uitspraak van 5 december 2018. Appellant heeft vervolgens op 30 juli 2020 het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om een uitspraak over de proceskostenveroordeling.

Het college heeft geen verweerschrift ingediend tegen het verzoek om proceskostenvergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten dat er geen aanleiding is om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit intact is gebleven en dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de beslissing op bezwaar van 31 januari 2019 betrekking had op een andere periode.

De Raad heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, met als gevolg dat appellant de kosten zelf moet dragen. De uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van griffier D. Bakker, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2020.

Uitspraak

19 20 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 3 november 2020
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 december 2018, 18/3318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 8 juli 2020 heeft de Raad appellant in de gelegenheid gesteld zijn procesbelang te onderbouwen.
Bij brief van 30 juli 2020 heeft appellant in reactie op de brief van 8 juli 2020 aan de Raad meegedeeld dat hij het hoger beroep intrekt. Daarbij heeft appellant de Raad verzocht uitspraak te doen over de proceskostenveroordeling.
Het college heeft bij brief van 18 augustus 2020 meegedeeld dat het geen verweerschrift indient tegen het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Bij besluit van 20 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college onder meer de aanvraag van appellant van 8 januari 2018, om een ontheffing voor de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (PW), afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2018 (in een andere procedure) heeft het college naar aanleiding van een aanvraag van 21 februari 2018 appellant ontheven van de arbeidsverplichtingen uit artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de PW totdat er een nieuw medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Gevraagd naar de actuele situatie heeft het college in deze procedure ter zitting bij de rechtbank op 21 november 2018 meegedeeld dat sinds het besluit van 20 februari 2018 verder niets is gebeurd en dat het college geen maatregel heeft opgelegd in verband met het niet of onvoldoende voldoen aan de van toepassing zijnde arbeidsverplichtingen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het college bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2019 (in weer een andere procedure) heeft geoordeeld dat sprake is van een situatie als genoemd in artikel 9, vijfde lid van de PW en dat de verplichtingen uit artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de PW vanaf 6 december 2018 niet meer op appellant van toepassing zijn.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het bestreden besluit betreft de afwijzing van de aanvraag van appellant om een ontheffing voor de arbeidsverplichtingen op grond van de PW vanaf 8 januari 2018. De beslissing op bezwaar van 31 januari 2019 ziet op een andere periode, namelijk op de ontheffing van de arbeidsverplichtingen vanaf 6 december 2018. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het bestreden besluit intact is gebleven, is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb geen sprake. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het college te veroordelen de proceskosten van appellant te vergoeden. De Raad zal het verzoek daartoe afwijzen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2020.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) D. Bakker