ECLI:NL:CRVB:2020:2677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
19/5259 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet in behandeling genomen aanvraag voor bijstand na niet verschijnen op gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, woonachtig in Oostenrijk, had op 29 juni 2018 bijstand aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen nodigde hem uit voor een gesprek op 16 augustus 2018 om zijn recht op bijstand te onderzoeken. Appellant verscheen echter niet op deze afspraak, omdat hij van 1 tot en met 15 augustus 2018 een cursus in Rusland volgde en nog op de terugweg naar Nederland was. Het college besloot daarop de aanvraag niet verder in behandeling te nemen, wat de appellant in zijn hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat de appellant, ondanks zijn goede intenties om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De wet vereist dat iedereen die bijstand aanvraagt, relevante informatie over zijn verblijf doorgeeft. De Raad concludeert dat het college niet kon rekening houden met de omstandigheden van de appellant, omdat hij zijn verblijf in het buitenland niet tijdig had gemeld. De stelling van de appellant dat zijn vader de uitnodiging pas op de dag van het gesprek heeft ontvangen, wordt niet geloofwaardig geacht, aangezien eerdere verklaringen van de appellant en zijn vader inconsistent zijn.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en laat de aanvraag buiten behandeling. De Raad oordeelt dat de appellant verantwoordelijk is voor het niet tijdig afzeggen van de afspraak en dat de uitnodiging op een correcte manier is verstuurd. De uitspraak is openbaar gedaan en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

19.5259 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2019, 19/1417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] in Oostenrijk (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen als rechtsopvolger van het college van burgermeester en wethouders van Ten Boer (college)
Datum uitspraak: 26 oktober 2020
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: Y. Al-Qaq
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Namens appellant zijn verschenen A.T. van den Berg en A.Z. van Braam, advocaat. Het college is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de aanvraag buiten behandeling mocht worden gelaten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant, inwonend bij zijn ouders, heeft op 29 juni 2018 bijstand aangevraagd, voorzien van bewijsstukken. Bij brief gedateerd 9 augustus 2018 heeft het college hem uitgenodigd voor een gesprek op donderdag 16 augustus 2018 om te onderzoeken of hij recht had op bijstand. Daarbij is gevraagd om nadere bewijsstukken mee te nemen. In de uitnodiging staat ook, dat als appellant niks laat horen de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. Omdat appellant op 16 augustus 2018 niet is verschenen, is de aanvraag niet verder in behandeling genomen.
Appellant kon niet op de afspraak komen omdat hij van 1 tot en met 15 augustus 2018 een cursus volgde in Rusland en nog op de terugweg was naar Nederland. Het is zeker te waarderen dat appellant een cursus volgde om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Omdat de inlichtingenverplichting (artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW)) vanaf het moment van melding rust op iedereen die bijstand aanvraagt en verblijf buiten Nederland een voor de bijstand relevant gegeven is (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW), had appellant dit moeten doorgeven. Nu hij dit niet had gedaan, heeft het college daar bij de uitnodiging voor het gesprek geen rekening mee kunnen houden.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de afspraak niet tijdig heeft kunnen afzeggen, omdat het aannemelijk is dat zijn vader, die zijn post verzorgde, de uitnodiging pas op 16 augustus 2018 heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de Raad is dit echter niet aannemelijk. Als de uitnodiging inderdaad, zoals nu voor het eerst in hoger beroep is gesteld, pas op de dag van het gesprek zou zijn ontvangen, had het voor de hand gelegen dat dat vanaf het begin was aangevoerd. Maar, appellant heeft in zijn bezwaarschrift gesteld dat de uitnodiging op 10 augustus 2018 is ontvangen, waarmee hij bedoelde verstuurd, en zijn vader heeft in bezwaar schriftelijk verklaard dat de uitnodiging op zaterdag (11 augustus 2018) dan wel op dinsdag (14 augustus 2018) moet zijn binnengekomen en door een korte afwezigheid van hemzelf pas op donderdag (16 augustus 2018) is geopend. Dat appellant door deze gang van zaken niet op de afspraak kon zijn en deze ook niet tijdig heeft kunnen afzeggen komt, los van of iemand een verwijt treft, voor zijn rekening en risico.
Dat de uitnodiging pas op 16 augustus 2018 als digitale post in het loket van appellant is geplaatst, brengt in dit oordeel geen verandering. Verblijf op een opgegeven adres is voor de beoordeling van het recht op bijstand namelijk ook een belangrijk gegeven en dat kan door het enkel per brief versturen van een uitnodiging gecontroleerd worden.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) J.N.A. Bootsma