ECLI:NL:CRVB:2020:2676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
20/1910 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter over voorlopige voorziening

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De voorzieningenrechter had op 7 mei 2020 beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 20/1910 PW. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat volgens artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter. Appellant voerde aan dat er een doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd was, omdat er geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeerde dat het achterwege laten van een mondelinge behandeling op zichzelf geen schending van het recht op een eerlijk proces opleverde. De voorzieningenrechter had gemotiveerd overwogen dat een mondelinge behandeling niet noodzakelijk was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 27 oktober 2020
20/1910 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 7 mei 2020, 20/1036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G.P. Voragen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij met toepassing van artikel 8:84, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en daarbij aangevoerd dat een doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is omdat geen mondelinge behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
Volgens vaste rechtspraak kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
In wat appellant naar voren heeft gebracht is geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen, op grond waarvan doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Het achterwege laten van een mondelinge behandeling levert op zichzelf geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor op noch van het recht op een eerlijk proces (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:651). De voorzieningenrechter heeft, onder verwijzing naar artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, uitdrukkelijk en gemotiveerd overwogen dat en waarom hij van oordeel is dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
De Raad acht zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk‑van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2020.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.