In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 2006 met psychische en lichamelijke klachten kampt, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het intrekken van haar WGA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting is het Uwv in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te laten verrichten door een psychiater, wat resulteerde in een aangepast rapport. Appellante heeft een rapport van haar eigen arbeidsdeskundige overgelegd, waarin zij betoogt dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv overtuigend heeft aangetoond dat de functies binnen de belastbaarheid van appellante passen. De Raad heeft de visie van appellante en haar deskundige niet gevolgd, omdat het Uwv de belastingen van de functies zorgvuldig heeft beoordeeld.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. Wel is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.888,19, inclusief reiskosten en kosten voor rapporten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van besluiten door het Uwv, maar concludeert dat appellante niet benadeeld is door een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.