ECLI:NL:CRVB:2020:2664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die als vestigingsmanager werkzaam was. Appellante is sinds 28 december 2009 uitgevallen door fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft haar in 2012 een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 is de situatie opnieuw bekeken. De verzekeringsarts van het Uwv heeft op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen van appellante vastgesteld. In 2017 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante herzien en beëindigd per 26 januari 2018, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het rapport van de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat er inconsequenties in de beoordeling waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.