ECLI:NL:CRVB:2020:2661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
20/901 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van een ambtenaar met betrekking tot houding en gedrag in een hiërarchische verhouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen het ontslag door Stichting Waternet ongegrond werd verklaard. Appellante was sinds 1 april 2008 in dienst bij de stichting en had verschillende functies bekleed. De stichting verleende haar ontslag per 1 januari 2019, primair wegens ongeschiktheid en subsidiair wegens onverenigbaarheid van karakters. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de stichting voldoende concrete voorbeelden heeft aangedragen van de ongeschiktheid van appellante, met name met betrekking tot haar houding en gedrag in een hiërarchische verhouding. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat appellante herhaaldelijk was aangesproken op haar functioneren en dat zij voldoende gelegenheid had gekregen om haar gedrag te verbeteren. De Raad bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.901 AW

Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 januari 2020, 19/3825 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Waternet (stichting)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de stichting heeft mr. H.A.E. van Soest, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mulder. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest, [X] en [Y].

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge
artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellante was sinds 1 april 2008 in dienst bij Stichting Waternet, aanvankelijk in de functie van [naam functie 1] en sinds 1 januari 2017 in de functie van [naam functie 2].
2.2.
In de beoordeling over het jaar 2015 is het functioneren van appellante in zijn totaliteit beoordeeld met een C (goed). Op het onderdeel “afspraken over werktijden en arbeidsomstandigheden” heeft zij een D (ontwikkeling noodzakelijk) gescoord. Tegen deze beoordeling heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Deze beoordeling staat daarom in rechte vast.
2.3.
In de beoordeling over het jaar 2016 is het functioneren van appellante in zijn totaliteit beoordeeld met een D, met name vanwege de scores op de onderdelen “uitvoering”, “houding en gedrag” en “zelfstandigheid”. Tegen deze beoordeling heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Deze beoordeling staat daarom in rechte vast.
2.4.
In de beoordeling over het jaar 2017 is het functioneren van appellante in zijn totaliteit beoordeeld met een C. Op de onderdelen “resultaatafspraak uitvoering” en “persoonlijk leiderschap” heeft zij een D gescoord. Vermeld is dat appellante ten aanzien van houding en gedrag een voorzichtig positieve ontwikkeling laat zien. Tegen deze beoordeling heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Deze beoordeling staat daarom in rechte vast.
2.5.
Bij brief van 9 november 2018 is de concept beoordeling over het jaar 2018 aan appellante toegezonden. Bij besluit van 13 februari 2019 heeft de stichting de beoordeling over het jaar 2018 vastgesteld. Het functioneren van appellante is in zijn totaliteit beoordeeld met een D. Op de onderdelen “specialistische werkzaamheden en advisering”, “afspraken over middelen en faciliteiten”, “samenwerken”, “organisatievermogen” en “leervermogen” heeft appellante een D gescoord en op de onderdelen “communicatief” en “verantwoordelijkheid” een E (onvoldoende). Tegen deze beoordeling heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Deze beoordeling staat daarom in rechte vast.
2.6.
Na het voornemen daartoe aan appellante kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van haar zienswijze daarover heeft de stichting bij besluit van 20 december 2018 aan appellante per 1 januari 2019 ontslag verleend, primair met toepassing van
artikel 8.8 van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregeling Waterschapspersoneel (SAW) vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de door haar vervulde functie en subsidiair met toepassing van artikel 8.10 van de SAW vanwege onverenigbaarheid van karakters. Volgens de stichting is bij appellante sinds 2015 structureel sprake van een ongepaste houding en ongewenst gedrag tegenover de leidinggevende en ongepaste communicatie in situaties waarin hiërarchische verhoudingen een rol spelen. Appellante heeft hulp gehad om haar gedrag en houding op het gewenste niveau te brengen maar dit heeft slechts tijdelijk resultaat gehad. De stichting heeft er geen vertrouwen in dat appellante op een andere afdeling wel leiding accepteert.
2.7.
Bij besluit van 27 juni 2019 (bestreden besluit) heeft de stichting het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. De rechtbank volgt het betoog van de stichting dat de ongepaste houding en het ongewenste gedrag van appellante jegens haar leidinggevenden een rode draad is die door het dienstverband van appellante bij de stichting loopt. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende concrete gedragingen naar voren komen op grond waarvan de stichting tot de conclusie mocht komen dat appellante ongeschikt is voor haar functie. Vanaf 2015 zijn er vele gesprekken met appellante gevoerd, afspraken gemaakt en beoordelingen opgemaakt die veelal eenzelfde beeld laten zien. Er is een terugkerend patroon waarbij appellante het conflict opzoekt met haar leidinggevende en moeite heeft om in een hiërarchische verhouding te werken. Uit de beoordelingsverslagen blijkt dat haar houding en gedrag steeds weer aan de orde is gesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat appellante voor langere tijd op haar functioneren is aangesproken en voldoende in de gelegenheid is gesteld om te werken aan haar houding en gedrag. Dit betekent dat de stichting in redelijkheid van haar ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen omdat dit niet nader is onderbouwd of toegelicht.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellante heeft haar in beroep aangevoerde standpunten in hoger beroep herhaald. Zij kan zich niet vinden in de beoordeling van haar functioneren en in de conclusie van de stichting dat zij ongeschikt is voor het vervullen van haar functie. Verder heeft zij gesteld dat de stichting haar onvoldoende gelegenheid heeft geboden om haar functioneren te verbeteren. Voor wat betreft de subsidiaire ontslaggrond van onverenigbaarheid van karakters heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij elders binnen de organisatie geplaatst had kunnen worden.
5.2.
De Raad is met de rechtbank en op grond van de door de rechtbank gebruikte overwegingen van oordeel dat de stichting de ongeschiktheid van appellante, met name waar het gaat om haar houding en gedrag in een hiërarchische verhouding zoals tegenover haar leidinggevende, met voldoende concrete voorbeelden aannemelijk heeft gemaakt. Die voorbeelden liggen in het verlengde van de vanaf het jaar 2015 steeds weer geuite kritiek op het functioneren van appellante. Zij was dus al enige jaren bekend met de tekortkomingen in haar functioneren en heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad om deze te verbeteren. De stichting heeft appellante veelvuldig gewaarschuwd en haar daarnaast gefaciliteerd om haar houding en gedrag te verbeteren onder meer door het aanbieden van coaching. En hoewel het functioneren van appellante in 2017 een voorzichtige verbetering liet zien heeft die verbetering niet doorgezet en is de situatie in 2018 zelfs weer verslechterd. Gelet op dit alles is de Raad van oordeel dat de stichting op goede gronden tot het ontslag van appellante wegens ongeschiktheid heeft kunnen besluiten.
5.3.
Nu de primaire ontslaggrond standhoudt, komt de Raad aan een oordeel over de subsidiaire ontslaggrond niet toe.
5.4.
Uit 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur