ECLI:NL:CRVB:2020:2660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
20/157 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing van politieambtenaar na ziekte en geschiktheid voor functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de beslissing van de korpschef om hem te herplaatsen in een andere functie na een periode van ziekte. De appellant, die sinds 1983 werkzaam is bij de politie, was na een ongeval in 2014 uitgevallen en had een WGA-uitkering ontvangen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat hij niet geschikt was voor zijn eigen functie, maar wel voor ander werk binnen de politie. Na een second opinion werd hij weer geschikt geacht voor executieve functies. De korpschef besloot hem per 1 juni 2018 te herplaatsen in een functie met een lagere schaal, wat de appellant betwistte. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit kon komen en dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerder aangevoerde argumenten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20.157 AW

Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 december 2019, 18/2298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.G. Mulder hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mulder. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 oktober 1983 werkzaam bij de Politie, laatstelijk in de functie van Senior GGP, schaal 8 met de rang van [rang 1] , in het [team] . Op
9 december 2014 is hij uitgevallen ten gevolge van een ongeval in het (woon-werk)verkeer. Bij besluit van 20 maart 2015 is het ongeval aangemerkt als dienstongeval.
1.2.
Op 17 mei 2016 heeft de arbeidsdeskundige van ArboNed gerapporteerd dat appellant op dat moment niet geschikt was voor het eigen werk bij de eigen werkgever, dat het eigen werk niet passend was te maken door voorzieningen of aanpassingen en dat appellant geschikt was voor ander werk bij de eigen werkgever, niet zijnde executieve functies. Op 19 juli 2016 heeft de toenmalige chef van appellant zijn dienstwapen ingenomen, daardoor was appellant vanaf dat moment niet meer geschikt om een executieve functie te vervullen.
1.3.
Appellant was het niet eens met de conclusie van de arbeidsdeskundige dat hij niet meer geschikt was voor een executieve functie en heeft een second opinion aangevraagd. Daartoe is een plan van aanpak opgemaakt en is op 9 mei 2017 een nieuw neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd, op grond waarvan is vastgesteld dat appellant weer geschikt wordt geacht voor executieve functies. Nadat hij vervolgens de benodigde certificering had behaald, was appellant vanaf 5 juli 2017 weer geschikt om een executieve functie uit te oefenen.
1.4.
Vanaf augustus 2016 tot eind 2017 is appellant tijdelijk ingezet als [naam functie] bij de districtsrecherche [district] .
1.5.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van
7 december 2016 aan appellant met ingang van 24 december 2016 een WGA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,86%.
1.6.
De toenmalige chef van appellant heeft in een brief van 17 oktober 2017, onder meer, op de vraag of appellant geplaatst kon worden op een schaal 8 functie binnen opsporing, geantwoord dat binnen de districtsrecherche [district] sprake is van overbezetting op de schaal 8 functie van [functie 1] . Als er een vacature is voor de functie van [functie 1] in de eenheid [eenheid] en de functie als passend is beoordeeld, kan appellant op deze functie herplaatst worden. Door de arbeidsdeskundige van het district [district] is op
5 februari 2018 gerapporteerd dat de functie van [functie 1] voor appellant als passend kan worden beschouwd. Op 20 februari 2018 is appellant aangemeld bij de Herplaatsingscommissie met het voorstel hem te herplaatsen als [functie 1] , schaal 8, binnen de Districtsrecherche [district] , met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam] . Omdat bij de Districtsrecherche [district] sprake is van een forse bovenformativiteit op deze functie en op de eveneens als passend beoordeelde functie van [functie 2] wel formatieruimte is, heeft de Herplaatsingscommissie geadviseerd om appellant in laatstgenoemde functie te herplaatsen.
1.7.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 7 mei 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
29 oktober 2018 (bestreden besluit), op grond van de artikelen 49b, lid 3 en 49c, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het advies van de Herplaatsingscommissie Eenheid [eenheid] , appellant met ingang van 1 juni 2018 herplaatst in de functie van [functie 2] , ingedeeld in salarisschaal 7, in de rang van [rang 2], bij de Districtsrecherche [district] te [plaatsnaam] .
1.8.
Op grond van de Beleidsregel overgangsbeleid loopbaanpad na afronding basispolitieopleiding allround politiemedewerker, van 15 juni 2019 (Beleidsregel), is appellant bij besluit van 4 februari 2020 ingaande 1 september 2019 (alsnog) geplaatst in de functie van [functie 1] , schaal 8, rang [rang 1] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat, anders dan door appellant is betoogd, de brief van de leidinggevende van 17 oktober 2017 geen ondubbelzinnige toezegging bevat nu daarin het voorbehoud van een vacature is gemaakt en een eventueel plaatsingsvoorstel conform de gebruikelijke gang van zaken, nog langs de Herplaatsingscommissie moest gaan. Hoewel de korpschef heeft aangegeven dat met het oog op een natuurlijke door- en uitstroom ook een bovenformatieve herplaatsing kan worden goedgekeurd, is de rechtbank van oordeel dat de korpschef bij een daadwerkelijke bezetting van 24,6 fte op een papieren formatie van 9,4 fte, in redelijkheid tot het besluit kon komen om appellant niet in de functie van [functie 1] te herplaatsen maar in de functie van [functie 2] . In een geval van herplaatsing wegens ziekte, zoals hier aan de orde, hoeft de korpschef slechts te bezien of er een passende functie voorhanden is, waarbij ook sprake kan zijn van een functie in een lagere schaal. Ook het beroep van appellant tegen het verlies van zijn rang als [rang 1] treft geen doel, aangezien artikel 2, aanhef en onder d en e, van het Besluit Rangen Politie, dwingend voorschrijft dat aan functies gewaardeerd in schaal 7 de rang van [rang 2] is verbonden en aan functies gewaardeerd in schaal 8 de rang van [rang 1] . Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals van de zijde van appellant gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als eerste stelt de Raad vast dat, anders dan is betoogd door de korpschef het in overweging 1.8 genoemde besluit van 4 februari 2020 niet maakt dat appellant geen procesbelang (meer) heeft bij dit hoger beroep, nu appellant heeft gesteld financieel nadeel te hebben ondervonden ten gevolge van de plaatsing in de functie van [functie 2] per 1 juni 2018 en dit standpunt niet is weersproken door de korpschef.
4.2.1.
Ingevolge artikel 49b, eerste lid, van het Barp is het bevoegd gezag verplicht tijdig de maatregelen te treffen en voorschriften te geven die redelijkerwijs nodig zijn om de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. In het kader van het vaststellen van passende arbeid is de eigen of een andere functie uit het LFNP, of een deel van één of meerdere functies uit het LFNP bepalend. Uit artikel 49b, derde lid, van het Barp volgt dat daarbij in eerste instantie wordt bezien of er binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag andere, passende arbeid voorhanden is.
4.2.2.
Ingevolge artikel 49c, aanhef en onder c, van het Barp, is de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, verplicht passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.
4.3.
De standpunten die appellant aan het hoger beroep ten grondslag legt, zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in het beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze gronden zijn door de rechtbank afdoende aan de orde gesteld en in de aangevallen uitspraak gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. De korpschef heeft in redelijkheid kunnen besluiten om appellant ingaande 1 juni 2018 te herplaatsen in de passende functie van [functie 2] . Dat appellant op een latere datum, onder vigeur van de, eerst in juni 2019 vastgestelde Beleidsregel, alsnog is geplaatst in de door hem geambieerde functie van [functie 1] , maakt dit niet anders.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur