ECLI:NL:CRVB:2020:2657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
19/2873 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling plusuren na ontslag en de toepassing van de Ambtenarenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij de gemeente Westland, had verzocht om uitbetaling van plusuren die zij had opgebouwd voor haar ontslag op 1 mei 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had haar verzoek om uitbetaling van deze plusuren afgewezen, evenals haar verzoek om teruggave van verloren verlofuren. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de plusuren die zij had geregistreerd in het systeem TIM, ook rechtsgeldig waren voor uitbetaling. De Raad benadrukte dat de registratie van plusuren in het systeem Joost-XL diende te gebeuren, en dat er geen voorafgaande afspraken waren gemaakt over de registratie en uitbetaling van deze plusuren. De Raad concludeerde dat er geen schending was van de norm uit artikel 125ter van de Ambtenarenwet, die vereist dat een werkgever zich als een goed werkgever gedraagt.

De uitspraak bevestigt dat de appellante niet in haar recht staat om de plusuren uitbetaald te krijgen, omdat zij niet had voldaan aan de vereisten die in de nieuwe verlofmodule waren vastgesteld. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.2873 AW

Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2019, 18/5136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Frederix-Gianotten en mr. C. Menheer.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellante was vanaf 1 januari 2006 werkzaam bij de gemeente Westland, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij het cluster [cluster], team [team].
2.2.
Bij brief van 13 april 2017 heeft appellante het college verzocht om haar per 1 mei 2017 eervol ontslag te verlenen. Verder heeft zij onder meer verzocht de verloren gegane verlofuren over 2015 en 2016 terug te geven en de in de jaren 2015 en 2016 gemaakte en gefiatteerde plusuren uit te betalen.
2.3.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college met toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) appellante op haar verzoek per 1 mei 2017 eervol ontslag verleend. Verder heeft het college besloten de resterende verlofuren in juni 2017 uit te betalen. De verzoeken om teruggave van verloren gegane verlofuren en om uitbetaling van plusuren zijn afgewezen.
2.4.
Bij besluit van 3 mei 2017 heeft het college appellante meegedeeld dat in juni 2017 103,96 resterende verlofuren zullen worden uitbetaald tegen een bedrag van € 2.952,15 bruto.
2.5.
Bij besluit van 14 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 3 mei 2017 gerichte bezwaar gegrond verklaard en aan appellante meegedeeld haar nog 50,53 verlofuren te zullen uitbetalen. Daarnaast heeft het college bij dit besluit het tegen het besluit van 18 april 2017 gemaakte bezwaar gericht op de teruggave van verloren gegane verlofuren en de uitbetaling van plusuren ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen.
3.2.
Uit het besluit van het college van 9 december 2014 met betrekking tot de beëindiging tijdregistratie via Atimo en de vaststelling van de Regeling Arbeidsduur en Vakantieverlof 2015 blijkt dat plus- en minuren, ook in situaties waarin dit substantieel aan de orde is, per 1 januari 2015 in de nieuwe verlofmodule van E-HRM geregistreerd en goedgekeurd kunnen worden. Dit gebeurt altijd in onderling overleg tussen de leidinggevende en de medewerker. De medewerkers van de gemeente zijn hierover geïnformeerd door middel van de maandelijkse nieuwsbrief van het management, MT tunes 05-2014, die per e-mailbericht op 12 december 2014 is verspreid. In deze MT tunes is aangekondigd dat met de komst van de nieuwe verlofmodule afscheid wordt genomen van de prikklok. In de nieuwe cultuur van ‘eigentijds werken’ worden vóóraf afspraken gemaakt met de teamleider. Ook worden vooraf afspraken gemaakt over het takenpakket. In principe moeten de uren van de aanstelling voldoende zijn om het werk te doen. Ook in de nieuwsbrief van personeelszaken voor de medewerkers, PO&O Toppings van december 2014, zijn de diverse wijzigingen die per 1 januari 2015 ingaan bekend gemaakt. Onder meer is vermeld dat eventuele plusuren worden gemaakt na overleg met én goedkeuring van de leidinggevende. Ook wordt in overleg bepaald of je deze plusuren registreert én opneemt via de verlofmodule in Joost-XL. De Regeling Arbeidsduur en Vakantieverlof 2015 is daarnaast gepubliceerd op www.overheid.nl. Niet betwist is dat de wijzigingen ook zijn besproken tijdens de nieuwjaarsreceptie en tijdens werkoverleggen.
3.3.
De rechtbank volgt het standpunt van appellante dat geen afspraken behoefden te worden gemaakt met de leidinggevende over het maken van plusuren niet. De vermelding in de PO&O Toppings dat plusuren niet behoefden te worden geregistreerd, geldt, gelet ook op de uitleg in MT tunes, duidelijk alleen in het geval dat sprake is van een beperkt aantal plusuren. Uit de genoemde stukken volgt verder dat eventuele registratie van plusuren, nadat voor het maken daarvan toestemming is verleend, dient plaats te vinden in Joost-XL. Niet in geschil is dat appellante de plusuren in TIM heeft geregistreerd en pas in februari 2017 heeft opgevoerd in Joost-XL. Appellante heeft gesteld dat TIM is bedoeld om het aantal gewerkte uren, zoals overwerk, te kunnen verantwoorden voor de interne bedrijfsvoering en dat de leidinggevende de TIM-lijsten met daarop haar plusuren ook heeft geaccordeerd. Volgens de rechtbank heeft appellante echter niet aannemelijk gemaakt dat TIM mede voor rechtspositionele doeleinden werd gebruikt. In artikel 3 van de Regeling Tijdschrijven Gemeente Westland is bepaald dat TIM alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor dit systeem in het leven is geroepen. Dat doel is blijkens artikel 2 het inzichtelijk maken van welke uren aan welke producten – producten die zijn afgeleid van het in de programma’s van de programmabegroting opgenomen productenoverzicht – worden besteed ten behoeve van planning en sturing door het management. De rechtbank volgt het standpunt van appellante dat de bedoelde planning en sturing ook personele planning en sturing kan betreffen niet. Dit volgt immers niet uit de doelstelling van de Regeling Tijdschrijven Gemeente Westland. De accordering van de TIM‑lijsten met de plusuren van appellante door de leidinggevende moet dan ook louter worden gezien in het kader van de doelstelling van TIM en niet in het kader van rechtspositionele aangelegenheden. Appellante heeft in de accordering door de leidinggevende dan ook geen instemming met het maken van de plusuren en de omvang daarvan mogen zien. Bovendien kon het appellante, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de bekendmaking van de nieuwe Regeling heeft overwogen, voldoende duidelijk zijn dat plusuren dienden te worden geregistreerd in Joost-XL.
3.4.
De rechtbank overweegt tot slot dat ook van schending van de in artikel 125ter van de Ambtenarenwet (oud) opgenomen verplichting voor het college om zich als een goed werkgever te gedragen – tegen de achtergrond van het volgende – niet is gebleken. Er zijn geen aanknopingspunten dat appellante conform de geldende regeling afspraken met haar leidinggevende heeft gemaakt over het maken van (honderden) plusuren. Ook is niet gebleken dat de leidinggevende ervan op de hoogte was dat appellante in zo grote omvang plusuren maakte en dit ook heeft toegestaan. Tijdens het beoordelingsgesprek op 19 oktober 2015, het gesprek in maart 2016 en het functioneringsgesprek op 7 juni 2016 heeft appellante de plusuren niet aan de orde gesteld. Dit had wel in de rede gelegen, nu weliswaar aan de orde is geweest dat appellante een druk takenpakket had, maar de leidinggevende meende dat dit, in vergelijking met het pakket van collega’s van appellante, in verhouding was. Eerst tijdens het functioneringsgesprek op 17 november 2016 heeft appellante gesteld dat zij 50 tot 60 uur per week werkte. De leidinggevende heeft daarop te kennen gegeven dat dit niet van appellante wordt verlangd en dat haar werkvoorraad naar behapbare proporties moet worden teruggebracht, waarna drie projecten bij appellante zijn weggehaald, aldus de rechtbank.
4. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komen in essentie neer op een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Die gronden zien op de weigering van het college om een 532-tal in 2015 en 2016 gemaakte plusuren aan appellante uit te betalen. Daarbij heeft appellante, net als in beroep, gesteld dat de registratie in Joost-XL geen grondslag heeft in een collegebesluit, dat er verschillende momenten zijn waarop toestemming voor het maken van plusuren is verleend en dat goed werkgeverschap tot uitbetaling van de gemaakte plusuren verplicht.
4.2.
De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en de overwegingen waarop de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd (zie 3.2 tot en met 3.4) en maakt die tot de zijne. Dat wat appellante ook in hoger beroep heeft aangevoerd is gemotiveerd besproken en overtuigend beoordeeld door de rechtbank.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Stumpel